| |
| |
| |
Buitenlandsche Letterkunde.
Losse schetsen.
Prosper Mérimée.
L'un, comme Calderon et comme Mérimée,
Incruste un plomb brûlant sur la réalité,
Découpe à son flambeau la silhouette humaine,
En emporte le moule, et jette sur la scène
Le plâtre de la vie avec sa nudité.
Pas un coup de ciseau sur la sombre effigie.
Rien qu'un masque d'airain tel que Dieu l'a fondu.
Cherchez-vous la morale et la philosophie?
Rêvez, si vous voulez. - Voilà ce qu'il a vu.
Met die verzen beoordeelt Alfred de Musset het talent van den schrijver, over wien deze schets zal loopen, en nooit is een oordeel juister en korter uitgedrukt. De geniale dichter van Rolla heeft trouwens meer dan eens bewezen, dat zijn kritische blik buitengewoon scherp en helder was, een bevestiging te meer voor de waarheid, dat groote mannen het best door huns gelijken worden gewaardeerd.
Prosper Mérimée is misschien de eerste van Frankrijks hedendaagsche romanschrijvers, en zeer zeker de geleerdste en meest wetenschappelijke.
Geboren in 1803 en zoon van den schilder Mérimée, sekretaris der school van Schoone Kunsten te Parijs, door wien een der plafonds van de zaal voor beeldhouwkunst in het Louvre is gedekoreerd en van wien wij ook nog een belangrijk werk hebben over de schilderkunst met olieverw, was Prosper Mérimée voor
| |
| |
de studie der regten bestemd, maar werd, na als advokaat te zijn ingeschreven, Themis ontrouw en zocht een plaats in de administratie. De beoefening der letterkunde ging hem echter meer ter harte dan het dorre administratiewezen en hoewel na de revolutie van 1830 de graaf d'Argout, minister, hem tot zijn sekretaris benoemde en tot bureauchef van het ministerie van marine, liet hij reeds in 1831 die betrekking varen en volgde den heer Vitet op, als inspecteur van de oude en geschiedkundige gedenkteekenen van Frankrijk, een post, dien hij met de meeste voorliefde tot heden toe heeft bekleed. Van dit jaar af dagteekenen zijn archeologische reizen in Frankrijk, die voor de geschiedenis van zoo groot nut zijn geweest en waarvan men de beschrijving kan lezen in: ‘Voyage dans le midi de la France (1835);’ ‘Voyage dans l'ouest de la France (1836);’ ‘Voyage en Auvergne et dans le Limousin (1838);’ ‘Voyage en Corse (1840);’ ‘Monuments historiques 1843’ enz. In 1840 maakte hij een reis door Spanje en leerde bij die gelegenheid de familie de Theba kennen, die eens aan Frankrijk een keizerin zou schenken. In 1848 verkoos het voorloopig bestuur hem tot kommissaris in de regeling van de goederen der familie Orleans, terwijl hij iets later, toen de regtbank den heer Libri, aan wien hij zeer gehecht was, bij verstek veroordeeld had, de pen opvatte en dit vonnis bestreed, welke stoutmoedigheid hem een gevangenisstraf van veertien dagen op den hals haalde. De keizer van Frankrijk maakte hem in 1853 senator. In 1844 was hij Charles Nodier opgevolgd als lid der fransche academie, terwijl ook het instituut van opschriften en fraaie letteren hem het lidmaatschap opdroeg. De keizerlijke familie overlaadt hem met gunstbewijzen en vooral de keizerin draagt hem een genegenheid toe, welke alleen een vrouw, die tevens gekroonde vorstin is, met den naam van protectie mag bestempelen. Sedert 1860 is hij commandeur
van het legioen van eer.
Het eerste letterkundig werk van Prosper Mérimée is ‘Le théatre de Clara Gazul’, dat hij anoniem uitgaf; - Clara Gazul was de naam van een spaansche tooneelspeelster. Twee jaar later (in 1827) verscheen la Guzla, en zelfs gaf hij nog zonder zijn naam uit: la Jacquerie, Scènes Féodales, de familie Carvajal en de kroniek van de regering van Karel IX (in 1829), maar daarop zagen van 1830-1840 onder zijn naam, in de Revue de Paris en in de Revue des deux Mondes, het licht: Tamango, la Prise de la redoute, La Venus d'Ille, Les amis du Purgatoire, La vision
| |
| |
de Charles XI, La peste de Tolède, La partie de trictrac, Le vase Etrusque, La double méprise, Arsène Guillot, Matteo Falcone en zijn meesterstuk Colomba.
Al deze novellen en romans zijn later in boekdeelen uitgekomen, en hebben onder dien vorm niet minder lezers gevonden, dan in de zoo even genoemde tijdschriften. Nog schreef hij: Carmen, in 1844 en wilde in 1850 een der stukken van het theater van Clara Gazul: Le Carrosse du Saint-Sacrement, in 1850 ten tooneele voeren, dat echter niet gunstig onthaald werd.
Behalve de boven geciteerde werken en reisbeschrijvingen door Frankrijk en Spanje mogen wij niet met stilzwijgen voorbijgaan: Une notice sur la vie et les ouvrages de Michel Cervantes, 1828, als een inleiding tot een uitgave van Don Quichotte, de beste, die ooit in Frankrijk het licht zag; Essai sur la guerre sociale, 1841, Histoire de Don Pèdre I, roi de Castille, 1843; Episode de l'histoire de Russie, 1854; les faux Demetrius, 1854; Mélanges historiques et littéraires, 1855; en zelfs een introductie tot de fabelen en gedichten van Nieuw-Griekenland van Marino Ureto in 1855.
Volgen wij na deze opsomming zijner geschriften, het talent van den schrijver in zijn wording en ontwikkeling en gaan wij kortelijk den inhoud en de waarde zijner voornaamste voortbrengselen na.
Wij zagen het, reeds bij zijn debuut wekte Mérimée onder den naam van Joseph l'Estrange, fictief vertaler van de tooneelstukken der spaansche Comediante Clara Gazul, de aandacht der letterminnaars. Men baadde zich toen tot over de ooren in het Romantisme en ook Mérimée nam een fameuse onderdompeling. De Grieken en Romeinen, Racine en Corneille, hadden uitgediend. Men wilde geen navolging meer van klassieken en daarom volgde men in Frankrijk de Engelschen, Duitschers en Spanjaarden na. Lokale kleur werd gevraagd en vooral Spanje werd geplunderd; Alfred de Vigny, Victor Hugo, Alfred de Musset liepen het land van den Cid af en bragten van daar die bloedige en overdreven histories mede, die een zoo grooten invloed op den tijdgeest uitoefenden. Mérimée, die eerst in 1840 Spanje bezocht, maar zeer goed Spaansch las en dit land uit zijn litteratuur misschien beter kende dan menig ander, die het jaren doorreisde, mogt niet achterblijven en nam jong, onbekend en bedeesd, een pseudoniem, om eenige
| |
| |
tooneelstukken in de wereld te zenden, die verondersteld werden op Spaanschen bodem te zijn ontworpen en gemaakt. Sainte Beuve, in een brief, dien hij als voorrede voor een hoogst interessant werk van William Reymond, getiteld: Shakspeare, Corneille et Goethe ou étude sur l'influence Anglo-germanique en France au XIXe siecle, heeft geplaatst, zegt, dat Mérimée altijd groot berouw gehad heeft over het uitgeven van dit theater van Clara Gazul, iets wat het publiek niet zeer gemakkelijk begrijpt, wanneer het denkt aan de groote belangstelling, welke de comediën der Spaansche Donna allerwege opwekten. Zonderling genoeg, dat, toen het bekend werd, wie eigenlijk de schrijver was dier romantische produkten, hun vogue plotseling verminderde. Men wist, dat Mérimée Spanje niet bezocht had en vond in zijn werk geen couleur locale. Dit was waar, maar zoowel met betrekking tot Clara Gazul als tot Mérimée. Dat nu dit theater geheel ongeschikt was om ten tooneele te worden gebragt, is gebleken uit het ongunstig onthaal, dat aan de anecdotische comedie ‘le Carrosse du Saint-Sacrement’ te beurt viel, en 't moet ons verwonderen, dat het doel, waarmede die eerste geschriften van den jeugdigen schrijver werden uitgegeven, en dat geen ander was, dan om de vrijheid van het tooneel te eischen, en ook een plaatsje te vragen voor andere dan klassieke, ook voor romantieke stukken, moest bereikt worden met comediën, die niet vatbaar waren om op het tooneel te worden uitgevoerd, al kwamen er ook sommige personen in voor, die meesterlijk geschetst waren. Men meene echter niet, dat het aan Mérimée alleen te wijten is, dat het theater van Clara Gazul het publiek niet heeft kunnen bekoren; ook dit draagt eenige schuld. Het tooneelpubliek toch stelt te weinig prijs op de goede hoedanigheden in het talent van Mérimée, en die voornamelijk bestaan
in een groote fijnheid van opmerking en een naauwkeurig onderzoek van gevoelens en hartstogten; maar daarentegen wil het een intrigue en een ontknooping die men bij Joseph l'Estrange te vergeefs zoekt.
Een der best uitgewerkte personaadjes en een der oorspronkelijkste tevens in het theater van Clara Gazul is een zekere madame de Coulanges uit ‘Les Espagnols en Danemare.’ 't Is een mooi meisje, door haar moeder opgevoed voor spion. Haar schoonheid is een lokaas voor de personen, over wie zij een oogje moet houden. Nogthans is zij niet slecht van natuur en daar het toeval wil, dat onder haar bewaakten zich een zekere Don Juan bevindt, voor wien
| |
| |
zij liefde opvatte, wordt het metier van spion haar hoe langer zoo ondragelijker, naarmate de hartstogt toeneemt. De kennis van het goede dringt met de liefde door tot haar hart, en als de zamenzwering op het sein van mevrouw de Tourville zal uitbarsten, barst zij in geheel tegenovergestelden zin uit. De Spanjaarden keeren in hun land terug en Don Juan huwt mevrouw de Coulanges, gelouterd door de liefde. Het karakter van deze vrouw, eerst in dienst van de policie en verkocht als spion, en daarna teeder-minnende echtgenoote, moest ongetwijfeld langzaam worden ontwikkeld en uitgewerkt om waarschijnlijk te blijven, en dit is meesterlijk gelukt. Minder natuurlijk is mevrouw de Tourville, van wier list en slechtheid men niet kan veronderstellen, dat zij tot de uitvoering van haar plannen zoo weinig te vertrouwen werktuigen kiest. Overigens kan men van het ‘Théatre de Clara Gazul’ hetzelfde zeggen als van de ‘Scènes et proverbes de Musset,’ dat zij gemaakt zijn om te worden gelezen en niet om op het tooneel te worden gespeeld.
La Jacquerie, dat zonder zijn naam verscheen, is een verhaal van den opstand der boeren in de 15e eeuw, onpartijdig maar zonder eenigen zamenhang. Mérimée heeft daarin onder een dramatischen vorm den strijd willen beschrijven tusschen de onderdrukkers en de onderdrukten, zonder over de ideeën en oorzaken te spreken, waaruit hij ontstaan is. 't Boekje mist alle eenheid en verandert op iedere bladzijde van intrigue en toonee!
Oneindig beter, wat den vorm aangaat ten minste, is de Familie Carvajal. Daarin worden de losbandige zeden geschilderd van het Spanje der 17e eeuw.
Het hoofd-onderwerp, een vader, die zijn vrouw vergiftigt, om den bloedschendenden hartstogt voor zijn dochter te kunnen bevredigen, is eenigszins scabreus en deed den beroemden kritiek Gustave Planche van Mérimée uitroepen: M. Mérimée is de Mazeppa van een leger, waarvan Victor Hugo de Karel XII is.’
In weinig romans treft men die oorspronkelijkheid en gloed aan, die ons in de Familie Carvajal boeien, en mogt het ook sommigen wat sterk gekleurd schijnen, men vergete niet den tijd, waarin het geschreven werd en zie vooral de jeugd van den auteur niet over het hoofd.
Bovenal worden wij bij de lezing van Mérimée's werken aangetrokken door de groote kennis, die er in doorstraalt. Geen land of volk, dat hij niet door en door kent, en waarvan hij
| |
| |
niet alle zeden en gewoonten heeft bestudeerd. Zijn Romanhelden leven bij afwisseling in alle eeuwen en in alle landen en nooit zult gij één anachronisme of geschiedkundige onjuistheid bij hem aantreffen, 't zij gij de verzameling Illyrische zangen leest, die onder den titel van La Guzla in 1827 het licht zagen, 't zij hij u in Zweden brengt in de Vision de Charles XI.
Men weet, dat even als hij dit reeds met Clara Gazul gedaan had, ook La Guzla verondersteld werd niet hem, Mérimée, maar een Dalmaat, Hyacinthe Maglanovich, tot auteur te hebben, altijd weder om zooveel mogelijk lokale kleur aan de Illyrische zangen te geven. Zelfs ging hij zoover, dat hij in een inleiding het leven van dien gefingeerden poëet beschreef, maar wij haasten ons te zeggen, dat niemand door die list gefopt werd en dat men als uit een mond den schrijver van La Jacquerie beschuldigde eenige Ossiansche zangen te hebben vervaardigd, daarin Illyrische namen te hebben geschoven, en zoo het publiek te hebben willen om den tuin leiden. La Guzla (naam van een instrument, dat in Dalmatie zeer veel bespeeld wordt, vooral tot het accompagneren van de volkszangen) had maar een zeer gering succes, maar draagt blijken van groote studie der zeden en gewoonten dier slavische volken.
Mérimée is een der weinige Fransche schrijvers, die de letterkunde van andere landen kennen, en hij schept er behagen in ze beurtelings na te volgen of er het een of ander aan te ontleenen. Zelfs bragt hij nog zeer onlangs een novelle over uit het oorspronkelijk Russisch van den ongelukkigen Pouschkine. Zijn taalkunde is degelijk en niet alleen de zuidelijke, maar zelfs de noordelijke talen worden door hem gesproken of ten minste gelezen.
Maar vervolgen wij de vlugtige beschouwing zijner werken. Les âmes du Purgatoire is even als Carmen ontleend aan de legenden van Spanje, het land, dat met Corsica hoofdzakelijk door Mérimée is doorgereisd en met liefde bestudeerd. 't Is het verhaal van de liefdesavonturen, de tweegevechten, het berouw en de bekeering van het populairste personaadje in Spanje, van Don Juan de Marana, over wien alle schrijvers geschreven hebben en zullen schrijven, eenigen uit een philosophisch, anderen en daaronder Mérimée uit een bloot legendair of kroniekaal oogpunt. Vooreerst moeten wij onzen lezers doen opmerken, dat Mérimée er op staat, dat men Don Juan de Marana niet verwarre met
| |
| |
Don Juan Tenorio, die door Molière en Mozart tot held is gemaakt van hun werken en die den kommandeur tot vijand had. Daarna vertelt de geestige en geleerde schrijver het leven van den echten Don Juan in al zijn bijzonderheden, en zooals het in Spanje sinds eeuwen in den mond des volks is, maar meent niet, dat gij alleen wordt bezig gehouden met de methoden, volgens welke de vrouw kan verleid worden; gij wordt, al luisterende naar de zoete woorden van Don Juan, bekend gemaakt met al de bijzonderheden in de zeden van het karakteristieke Spaansche volk.
Carmen, nog al een Spaansch type, is een grisette of manola. Zij haat de Christenen en zelfs haar minnaar, omdat hij Christen is. De dubbelzinnige natuur der Joden heeft zich bij haar gehuwd aan de woestheid der Mooren en den hartstogt der Andalusiërs. Arme soldaat, die op haar verliefd is geraakt! Van een trouw vervuller zijner pligten en opvolger der bevelen zijner meerderen wordt hij langzamerhand rebel, dief, roover en moordenaar, alleen om Carmen niet te verlaten, die hem al dieper en dieper in den afgrond slingert, en zijn liefde voor haar al meer en meer aanwakkert. Nooit is het type van een hatende vrouw verschrikkelijker voorgesteld, en Carmen is een karakterstudie, die eenig in haar soort mag genoemd worden.
Na de eigenlijk gezegde Romantische manie, waaraan Mérimée niet weinig heeft geofferd, moet men niet vergeten den invloed, dien Walter Scott, de meester van den historischen roman, op de Fransche litteratuur van de eerste helft dezer eeuw heeft uitgeoefend. Wij spreken natuurlijk niet van de werken van Alexander Dumas, die de geschiedenis verdraaide en verzon, gelijk hij ze voor zijn fantastische personen noodig had, maar wel van Alfred de Vigny en Prosper Mérimée. Gaf de eerste zijn Cinq-Mars, dat een zoo grooten naam heeft gemaakt, de laatste kwam weldra met zijn ‘Chronique de Charles IX’ voor den dag, die niet minder beroemd werd. Zij heeft tot onderwerp of liever zij loopt over den Barthelomeusnacht en over eenige personen, die in die dagen aan het hof een groote rol speelden.
Maar men zou zich bedriegen, indien men ze volgens haar titel voor een kroniek hield, - het romantisch gedeelte is de hoofdzaak en de historische personen van Karel IX, de Coligny en de la Noue enz. zijn op den achtergrond geschoven. Bernard de Mergy is de hoofdpersoon van den roman. Geplaatst tusschen de uitdaging van den graaf de Comminges, den eersten duellist van Frankrijk en de
| |
| |
verleidelijke oogen van Diana de Turgis, de schoonste vrouw van het hof, doodt hij genen en laat zich door deze inpalmen, maar vindt, toen in den nacht van 29 Augustus het klokgeklep van den toren St. Germain l'Auxerrois het sein tot moorden gaf, genoeg geestkracht terug, om zich uit de armen zijner minnares te rukken, en zijn geloofsgenooten te beschermen. De Mergy is, 't geen een zeldzaam verschijnsel is in een romanheld, noch een fanfaron, noch een overdreven of grotesk personaadje. Hij is natuurlijk en geschiedkundig voorgesteld en zelfs in de taal die Mérimée hem in den mond geeft, vindt men uitdrukkingen, die de Italiaansche zeden, toenmaals aan het Fransche hof door Catherina de Medicis ingevoerd, doen kennen. De ‘Chronique de Charles IX’ is na Colomba misschien het best vertelde werk van den schranderen Senator, ofschoon er niet weinig aanmerkingen op zijn vorm of liever inkleeding zijn te maken. Er zijn namelijk twee deelen in dezen roman; het eerste eindigt op het oogenblik waarop de Mergy zich losrukt uit de armen van de Turgis en het tweede bij den dood van een kapitein, die, dit is minder met den tijd overeenkomstig, in die dagen van godsdiensttwisten, vrijdenker is, en een voorlooper van Rousseau c.s. Deze hoofdman is eenigszins gezocht en had zeer goed kunnen wegblijven en wat het idée van Mérimée geweest is, toen hij hem het aanzijn gaf, kunnen wij niet begrijpen.
Wij mogen van het geduld onzer lezers niet vorderen, dat zij ons nog verder volgen door al de kleine en minder bekende geschriften van den auteur van Colomba, maar verzoeken nog van hun welwillendheid, dat zij ons een oogeublik aandacht schenken, wanneer wij, hun ten gerieve, in een paar woorden zijn meesterstuk trachten te ontleden.
Wij zijn op Corsica, het land der vendetta, die door alle Romanschrijvers zoo herhaaldelijk, maar dikwijls ook met zoo weinig kennis van het karakter dier nationale instelling, mogen wij haast zeggen, tot fonds hunner romans is genomen. Mérimée heeft Corsica en haar bewoners bestudeerd, en bij hem vindt men geen ongerijmdheden noch onwaarheden. Hij overdrijft niets, maar vertelt eenvoudig, wat de wraak vermag op lieden, die deze als het eerste voorschrift van pligt en geweten beschouwen.
Een jong mensch Orso Della Rebbia was de zoon van den kolonel Della Rebbia, krijgsman van den ouden stempel, soldaat van het groote leger. Orso volgde zijn vader naar den oorlog,
| |
| |
werd luitenant, maar na 1815 stelde de restauratie hem op wachtgeld. Reeds had zich zijn vader na den slag bij Waterloo op Corsica, 't land zijner voorouders, teruggetrokken, en werd aldaar na twee jaar vermoord, gelijk de publieke opinie meende, door bewerking van den advokaat Barricini, met wien hij in aanhoudende oneenigheid leefde. De kolonel liet een dochter na, Colomba, die, hoewel nog geen twintig jaar oud, de eer van het huis der Rebbia's had opgehouden gedurende de afwezigheid en na den dood van haar vader. Colomba is het type, dat Mérimée bij voorkeur op den voorgrond stelt. 't Is de vrouw vol geestkracht en vastheid van besluit. Zij zet door, wat zij zich eens heeft voorgenomen, niet langs slinksche wegen, die niet zelden door het zwakke geslacht tot voetspoor worden gekozen, maar opregt. Zij vleit niet en wendt geen zachtheid voor, maar toont zich gelijk zij is, vasthoudend aan haar plan, onwrikbaar in haar geloof. Haar geloof is, dat haar vader door de Barricini's is vermoord, en haar plan, de Vendetta uit te voeren en voor één Della Rebbia het leven te eischen van twee Barricini's. Reeds zou zij zelve den kolonel hebben gewroken, indien de overlevering, haar tot godsdienst geworden, der zuster niet verbood de wapenen op te vatten, zoolang een broeder, stamhouder van het geslacht, in leven is, en Colomba, kind van Corsica, wacht de terugkomst van haar broeder. Twee jaar achtereen brengt zij door met het verzamelen van bewijzen, om haar broeder te overtuigen, dat Barricini de moordenaar van zijn vader is, zij giet kogels, scherpt den dolk, rigt een paard af, laat den toren van het kasteel versterken, kortom bereidt zich tot den oorlog voor, opdat Orso, zoodra hij komt, gereed zij om terstond de Barricini's uit te dagen en de Vendetta te beginnen. Eindelijk betreedt Orso Corsica weder, maar in zijn togten door Europa en door zijn omgang met zoo veel beschaafde lieden is zijn Corsikaansche natuur eenigszins
gewijzigd en hij voelt voor de Vendetta slechts een geringe sympathie. Daarbij komt, dat in den beginne de bewijzen voor Barricini's schuld hem niet voldoende toeschijnen, en liever wil hij den kolonel ongewroken laten, dan onschuldig bloed vergieten. Deze tegenstelling van de karakters van Orso en Colomba is meesterlijk volgehouden, maar eindelijk gelukt het der zuster haar broeder te overreden, die evenwel niet langs den weg der Vendetta, maar met open vizier voldoening eischt voor den dood zijns vaders. Hij daagt de Barricini's uit; beiden
| |
| |
weigeren en Orso brengt de zaak voor den regter, tot groot misnoegen van de Voceratrice Colomba, die voortgaat met het versterken van het kasteel, terwijl zij de ballata zingt, die zij gemaakt heeft bij het lijk haars vaders:
‘....Ni les canons, ni les baïonnettes - n'ont fait pâlir son front, - serein sur un champ de bataille - comme un ciel d'été. - Il était le faucon ami de l'aigle, - miel des sables pour ses amis, - pour ses ennemis la mer en courroux, - Plus haut que le soleil, - plus doux que la lune. - Lui, que les ennemis de la France n'attendirent jamais, - des assassins de sou pays - l'ont frappé par derrière, comme Vittolo tua Sampiero Corso. - Jamais ils n'eussent osé le regarder en face. -....Placez sur la muraille, - devant mon lit, - ma croix d'honneur bien gagnée. - Rouge en est le ruban. - Plus rouge ma chemise, - et mon fils, mon fils en lointain pays. - Gardez ma croix et ma chemise sanglante. - Il y verra deux trous. - Pour chaque trou, un trou dans une autre chemise. - Mais la vengeance sera-t-elle faite alors? - Il me faut la main, qui a tué, - l'oeil qui a visé, - le coeur qui a pensé....l'orpheline pleure son père - son père dont le sang est rouge - sous l'amas de feuilles vertes. - Mais elle a receuilli sou sang, - ce sang noble et innocent; - elle l'a répandu sur Pietranera, - pour qu'il devint un poison mortel. - Et Pietranera restera marquée jusqu'à ce qu'un sang coupable - ait effacé la trace du sang innocent.’
't Is misschien niet geheel overbodig hier bij te voegen dat op Corsica nog heden ten dage de gewoonte in zwang is een lijk op de een of andere wijze toe te spreken. In 't bijzonder worden daartoe uitgenoodigd de Voceratrici die door haar improvisatiën voor geïnspireerd worden gehouden. Als zoodanig wordt ons Colomba voorgesteld, die Orso door deze ballata zocht op te winden. Dan de Vendetta volgde spoediger dan zelfs zij had kunnen denken, of durven hopen. Op een wandeling, die Orso deed, om een paar gasten te verwelkomen, die hij op reis naar Corsica had leeren kennen, werd hij plotseling door twee geweerschoten verrast. Één kogel kwetste zijn arm, een ander trof zijn borst, maar stuitte af op het gevest van zijn dolk. Hij beantwoordde met een losbranding van zijn dubbelen loop en doodde met ieder schot een der gebroeders Barricini, die zich in hinderlaag hadden gelegd om hun vijand te overvallen.
| |
| |
Na dit schot à la Tell verborg hij zich in het bosch, totdat de regter de zaak zou onderzocht hebben. De vreugde van Colomba kende schier geene grenzen. ‘Pour chaque trou un trou dans une autre chemise!’ riep zij overluid. ‘Gezegend is Orso, die zijn vader gewroken heeft.’ Inmiddels waren de gasten, die het kasteel Della Rebbia zou ontvangen, aangekomen. Zij kwamen de stad in gelijk met de muilezels die de lijken der Barricini's droegen. De gasten waren een Engelsche kolonel en zijn dochter Lydia, van wie de vader op jagt-avonturen en het meisje op emoties reisde. Zij hadden veel hooren spreken van het wild op Corsica en van de Vendetta. Orso had hun het eerste beloofd, maar van de laatste gezwegen. Nogthans wilde Lydia de Napoleons-grot zien en namen beiden het aanbod van Della Rebbia aan, om op zijn van ouderdom bijna instortend kasteel eenigen tijd te komen doorbrengen. Men begrijpt de verbazing van die goede lieden, toen zij het gansche dorp Pietranera in staat van beleg zagen en het huis der Rebbia's bijna ongenaakbaar en gesloten als een duiventil. Colomba ontving hen, en Lydia was weldra op de hoogte van wat er was voorgevallen. 't Spreekt van zelf, dat zij Orso als een roman-held beschouwde en een bijzondere sympathie voor hem aan den dag legde, die weldra tot liefde aangroeide; - maar het was nog 't oogenblik niet van minnen. Orso lag gewond in het bosch, overgegeven aan de zorgen van een paar bandieten (een bandiet op Corsica wil zeggen een vrij mensch, die zich aan wet noch gendarmen stoort) en het volk van Pietranera, in zoover zij vrienden waren van de Barricini's, bestormden den toren der Rebbia's en schoten tegen de luiken. De kolonel greep een geweer. Miss Lydia, die deze emotie wat sterk vond, schreeuwde verschrikkelijk, maar Colomba opende de deur, plaatste zich op den drempel, strekte haar handen uit over de menigte, als om haar te vervloeken en riep toen met heldere stem:
‘Lafhartigen, die gij zijt, gij schiet op vrouwen en vreemdelingen! Zijt gij Korsikanen? Zijt gij mannen? Ellendelingen, die slechts van achteren iemand weet te vermoorden, nadert! Ik tart u. Ik ben alleen, mijn broeder is ver af. Doodt mij, doodt mijn gasten; dat is uwer waardig....Gij durft niet, lafaards! gij weet, dat wij ons wreken. Gaat, gaat weenen als vrouwen, en weest ons dankbaar, dat wij niet meer bloed van u eischen!’
Deze imprecatie had het gewenscht effekt, dat de menigte
| |
| |
terugtrok als hadde een engel des verderfs tot haar gesproken; en Colomba zag, met een glimlach van verachting op de lippen, de lijken harer vijanden in het huis huns vaders dragen, ging daarna binnen en zeide op den beschaafdsten toon ter wereld: ‘Ik vraag u verschooning voor mijn landgenooten, mijnheer de kolonel en mijn vriendin Lydia, ik had waarlijk nooit gedacht, dat zij op een huis zouden schieten waarin zich vreemdelingen bevinden en gij zult bij u zelven zeggen: ‘Is dat nu de corsikaansche gastvrijheid?’ Weldra keerde alles in het dorp Pietranera weder tot den vorigen staat van orde terug. Orso werd vrijgesproken en vertrok met Lydia, zijn vrouw, den kolonel en Colomba naar het vaste land. Colomba werd na de voldoening der Vendetta een zacht meisje en toonde weldra dat zij den waaijer even goed kon hanteeren als te voren den dolk.
Wat ons in dezen roman in 't bijzonder treft, is de volmaakte harmonie tusschen de handelingen en de personen, die zich in het geheele verhaal niet eenmaal tegenspreken. Zij houden hun karakter vol, gelijk dit reeds bij den aanvang door den schrijver is geposeerd. Daarenboven is de roman, zoo al niet waar, dan toch zeer waarschijnlijk, omdat zijn personaadjes natuurlijk, niet overdreven zijn. 't Zijn allen menschen als wij, en indien het type van Colomba ook al wat sterk geteekend moge schijnen, men herinnere zich, dat het oorspronkelijk op Corsica heeft geleefd, in het land, dat een halve eeuw geleden nog maar weinig beschaafd was, en waarin de Vendetta als koningin troonde. Wij herhalen het: de litterarische personen van Mérimée zijn vóór alles menschen, 't geen een groote lof is voor een schrijver in een tijd, waarin ons in veel boeken de buitensporigste gedrochten worden opgedischt onder den naam van types, alsof wij er dagelijks mede omgingen.
Mérimée is minder een fantasist dan wel een verteller van hetgeen hij weet dat geschied is of althans geschied kan zijn, terwijl hij nooit, hoezeer hij ook verlangt boeiend te zijn, uit het oog verliest, dat het de eerste pligt zelfs van een romanschrijver is, te leeren en al leerende nuttig te zijn. Die Colomba met aandacht leest, vindt daarin de geschiedenis van de zeden en gewoonten van Corsica en tevens een aantal wijsgeerige en menschkundige opmerkingen, maar, wat ons het meest moet verbazen, niet een van die banale bladzijden over de liefde en haar gevolg, waarop andere schrijvers ons tot vervelens toe vergasten. Deze afwezigheid van God Amor in de meeste
| |
| |
zijner geschriften heeft onwetende en ziekelijke hersens van hem doen schrijven en zeggen, dat hij van alle gevoel ontbloot is. Wij behoeven hem tegen deze onzinnige beschuldiging niet te verdedigen. Een auteur van het gehalte als Mérimée eerbiedigt zich te zeer en meent te regt de gaven van zijn talent beter te kunnen besteden, dan dat ook hij op een thema zou variëeren, waarop reeds duizende airs gezongen zijn. Mérimée toont ons karakters, en bij voorkeur laat hij ons buitengewone karakters zien, onder voorwaarde nogthans, dat zij binnen de grenzen van het natuurlijke blijven. Hij ontleedt die zielen met een fijnheid en juistheid, waarover wij verwonderd staan en waarbij wij slechts één zwakke zijde kunnen aanwijzen, namelijk het zeldzame van zuiver zedekundige studiën en opmerkingen. Wij vinden deze slechts in een paar kleine novellen, onder anderen in La double méprise en Arsène Guillot. Arsène Guillot is een Courtisane (wij Hollanders hebben het woord niet, maar wel de zaak), die een warme, opregte liefde opvat voor een jong mensch. Zij kan die liefde niet onderdrukken, en daar zij niet in staat is den man harer keuze van een huwelijk af te trekken met haar mededingster, sterft zij, terwijl zij het geluk verzekert van hem, dien zij bemint. Deze aandoenlijke novelle heeft te veel tranen doen storten, dan dat Mérimée het verwijt van gevoelloosheid en droogheid als verdiend behoeft te beschouwen. Hierna blijft ons niets anders over, dan nog over zijn wetenschappelijke werken te spreken, maar eensdeels verklaren wij ons daartoe geheel incompetent, en ten andere achten wij deze losse schetsen minder geschikt voor recensiën van geleerde boeken, en wij eindigen liever dit vlugtig opstel met een enkel woord over taal en stijl van den schrijver, die zoo teregt in Frankrijk ‘le
maître en l'art de dire et de raconter’ genoemd wordt. Geen wonder dat de stijl van Mérimée in de twee perioden, die hij heeft doorgeloopen, ook een merkbare verandering heeft ondergaan. In 't begin emphatisch, zwaar, vol shakespeariaansche wendingen en verouderde woorden, werd hij met het verdwijnen van het Romantisme meer eenvoudig en losser. Men kwam terug tot het proza van Voltaire en Mérimée, beter dan iemand, begon die krachtige, gespierde, sobere taal te schrijven, die een Pascal en de la Rochefoucauld hebben gebruikt, om hun diepe gedachten te vertolken. Sedert 1830 heeft Mérimée nooit meer woorden gebezigd, om iets te zeggen, dan hij hoog noodig had,
| |
| |
tot niet geringe bevordering van de duidelijkheid: want zij bedriegen zich, die van meening zijn, dat men door een labyrinth van omschrijvingen en verklaringen in verstaanbaarheid wint.
‘Monsieur Mérimée ne s'est jamais répandu en phrases inutiles’, zegt een verdienstelijk Fransch kritiek, ‘il cherche avant tout, à exprimer ses pensées en peu de mots clairs et précis, et ses oeuvres sont contenues en trois ou quatre volumes (dit is wat weinig, tenzij de deelen in folio zijn!), la concision sera son principal mérite. La diffusion est devenue si commune, que cet éloge court risque d'être peu compris; mais ceux qui étudient encore soigneusement la littérature Française pourront apprécier tout ce que monsieur Mérimée a gagné à ne pas sacrifier au goût du jour. Qui se contient s'accroît.’ |
|