Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1865
(1865)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 769]
| |
Levende insekten als dames-tooi gebruikt.Zeer menigvuldig en verschillend zijn de voorwerpen, die in verband met de onderscheiden trappen van beschaving of tengevolge van de grillen der heerschende mode door den mensch als lijfcieraden worden gebruikt. Zelfs de lichamen van gestorven dieren of deelen daarvan, worden daartoe gebezigd. Wij hebben slechts te herinneren aan de beenderen, tanden, vischgraten, schelpen, geheele schelpdieren, vederen, ja huiden en hoofden van roofdieren, waarmede vele wilde menschenstammen hoofd en hals, neus en ooren, armen en lijf vercieren. En dat de vrouwen der beschaafde wereld in dit opzicht in 't wezen der zaak aan deze natuurkinderen dikwerf weinig toegeven, kunnen de tallooze vederen van maraboes, struisvogels, pauwen en vele andere soortgelijke leden der dierenwereld, kunnen vooral de geheele kolibri's, paradijsvogels enz. bewijzen, die onze dames bij afwisseling, tot verhooging harer schoonheid of tot voltooiing van haar toilet, meenen te behoeven. Minder bekend is het echter, dat er schoone vrouwen worden gevonden, die zich tot hetzelfde doel bedienen van levende dieren, en - dientengevolge op hare bals en soirées verschijnen met een tooi, die in schittering en pracht de kostbaarste edelgesteenten op zijde streeft en niet zelden overtreft. Wij bedoelen de Mexicaansche dames uit den hoogeren stand - en de dieren, die zoozeer in hare gunsten deelen, zijn kleine, cierlijke beestjes die tot het genoemde oogmerk door haar zelve met | |
[pagina 770]
| |
de meeste zorg worden gevoed en verpleegd, te weten: een bijzondere soort van kevers. Het eigenaardig gebruik van deze insekten gemaakt, wordt slechts zelden en dan nog maar zeer ter loops in enkele reisbeschrijvingen vermeld. Maar in een voordracht ten jare 1862 te Karlsbad gehouden door Baron J.W. von Müller bij gelegenheid van het jaarlijksch congres van duitsche natuuronderzoekers en geneeskundigen, heeft deze bekende geleerde daarover meer uitvoerige en interessante mededeelingen gedaan. Onder andere zeide hij het volgende: ‘In de omstreken van Veracruz vindt men in tamelijk groote menigte een zekere soort van kevers, behoorende tot de classe der Elateriden, door de Spanjaarden Cucujo genoemd, (anderen schrijven Cucuyo), wetenschappelijk Pyrophorus clarus, die in het donker een sterk rood gloeiend licht van zich doen uitstralen. De dames van Veracruz behandelen dezen kever als een levend juweel. Hij wordt door de Indianen gevangen, door middel van een gloeiende kool, dïe aan een stok wordt bevestigd, waarmede zij des avonds heen en weêr door de lucht slaan. De Cucujo houdt deze voor een mededinger en stort zich daarom met woede op den indringer, om in de hand van den Indiaan het graf zijner vrijheid te vinden: want deze brengt hem, met zoovele zijner natuurgenooten als zich met hem lieten verschalken, naar de markt, waar ze tegen twee realen het duizend worden verkocht. Eens in het bezit der dames of van hare kameniers worden de kevers in aardige, bijzonder daarvoor ingerichte kooien opgesloten, met schijfjes suikerriet gevoederd en tweemaal daags gebaad. Maar des avonds rust op hen de taak hunne vriendelijke verzorgsters tot lijfcieraad te dienen. Dan worden zij in kleine zakjes van de allerfijnste tulle gestoken en deze in den vorm van rozen overal op de toiletten bevestigd. Geen tooi van edelgesteenten kan in schoonheid en glans het roodgloeiende licht van deze kevers overtreffen, die inderdaad eene schitterende verovering der dames zijn op het gebied der zoölogie.’ Merkwaardig is het, dat deze kevers in water gebaad worden en willen gebaad zijn. Onlangs zijn eenige exemplaren van dezen Pyrophorus levend in Parijs aangebracht, waar men vroeger - zooveel bekend is - noch slechts eenmaal dit insekt levend had gezien. Het was in de vorige eeuw, toen er één tusschen oud, uit Mexico gekomen, hout werd gevonden en dit diertje de gansche voorstad St. Antoine in opschudding bracht. In Sep- | |
[pagina 771]
| |
tember des vorigen jaars hield de heer Pasteur, de onzen lezers welbekende bestrijder der generatio spontanea, een voordracht over dit insekt in de akademie van wetenschappen te Parijs. Daarin deelde hij mede, dat hij had waargenomen, dat deze dieren, om een sterk licht te kunnen geven, dagelijks in water moeten gebaad worden. Het licht hetwelk zij dan van zich doen uitstralen is sterk genoeg om daarbij in donker - vlak in hunne nabijheid - duidelijk schrift te kunnen lezen. De eigenaardige verpleging, die de Cucujo van de mexicaansche dames geniet, vindt dus in deze mededeeling van Pasteur volkomen hare verklaring. Zij berust op de ondervinding. Naar aanleiding van deze mededeeling van Pasteur kwam de president der ‘Leopoldinische Carolinische duitsche akademie van natuuronderzoekers’, Dr. Carus te Dresden, terug op eenige waarnemingen, die hij reeds in den zomer van 't jaar 1828 te Florence had gedaan en door den druk openbaar gemaakt, over een ander lichtend insekt - de Lampyris italica. Daarbij had zich het gelijksoortig verschijnsel voorgedaan, dat, als hij de lichtende stof van de achterste lijfringen had afgezonderd, deze stof evenzoo de bijvoeging van water behoefde, om licht te geven; en als hij met deze taaie witte massa over een glazen plaat een streep had gemaakt, hield het lichten terstond op zoodra de streep was ingedroogd, maar begon dit dadelijk op nieuw als men de plaat even in het water doopte. ‘Toen reeds,’ schrijft Carus verder, ‘trof mij deze eigenschap zeer, want zij verklaarde eenigszins hoe het bliksemend lichten der Lampyris italica ontstaat. De periodieke herhalingen van dit sterke lichten n.l. komen nauwkeurig overeen met de polsslagen van het ruggemerg des diers, en daar de lichtende stof bij iedere bevochtiging sterker licht afgeeft, laat het zich gemakkelijk begrijpen, hoe iedere golving van het kleurlooze bloed dezer insekten dezelfde uitwerking moet hebben. Bij onze Lampyris noctiluca (gemeenlijk Johannesworm genoemd) is waarschijnlijk de hartslag niet krachtig genoeg, of de lichtende natuur van den lichtstraal onzer in kouder klimaat levende kevers is niet zoo ontwikkeld: want bij deze is het lichten meer gelijkmatig en wisselt alleen een weinig af, al naardat het diertje de lichtende stof met een meer of minder doorschijnende lijfring overdekt.’ Pasteur heeft het licht der Cucujos met den spectroskoop onderzocht. Het vertoonde een schoon kleurenspectrum; maar | |
[pagina 772]
| |
geen der Fraunhofersche strepen was er in te ontdekkenGa naar voetnoot1). Anorganische bestanddeelen zijn derhalve in de lichtgevende materie niet voorhanden. Wij kennen de stof noch niet, en terecht merkt Carus op, dat het geen phosphor kan zijn: want phosphor verliest zijn lichtgevend vermogen in het water. Hieromtrent moeten dus de natuurkundigen noch opheldering zoeken, waartoe de omstandigheid, dat de Cucujo zich levend naar Europa laat overbrengen, wel spoedig aanleiding geven zal. In ieder geval is het zeker, dat het lichten door vochtigheid wordt versterkt, hetgeen op eene bijzonder opgewekte levenswerkzaamheid schijnt te wijzen. Wellicht zal het blijken mogelijk te zijn, de Mexicaansche lichtkevers in een warm vertrek te acclimatiseeren. Zoo blijft dan de hoop, dat misschien spoedig de Parijsche dames met schitterende Cucujo-rozen hare toiletten zullen kunnen vercieren en zoo des avonds in de salons verschijnen. De wakkere industrie der modemaaksters zal niet in gebreke blijven de invoering dezer diertjes uit Mexico te beproeven, waartoe thans meer dan ooit in Frankrijk de gelegenheid bestaat. Levende juweelen! - Het zal inderdaad een merkwaardig schouwspel zijn!
R - r. (Naar 't Hoogduitsch van Jacob Nöggerath). |
|