Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1865
(1865)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 655]
| |
Het vermoorden eener nationaliteit.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 656]
| |
Toch is het feest in Polens hoofdstad. Maar een lijkfeest! In zwaren rouw gedompeld, brengt de gansche bevolking op dien dag een eerbiedige hulde aan de nagedachtenis der martelaren, dertig jaren geleden in den strijd tegen de onderdrukkers des vaderlands, gevallen op het slagveld te Grochow. Een talrijke menigte verdringt zich, des namiddags ten vijf ure ongeveer, op het marktplein en in de aangrenzende straten. Daar nadert in de verte statig en plechtig, een processie. De meest en dergenen die tot den stoet behooren, zijn in de nationale kleederdracht gedost en met de nationale kleuren versierd. Uit aller borst welt een krachtig, aangrijpend lied, waarvan elk couplet besloten wordt met deze woorden, die een weêrklank vinden in het gemoed der telkens aangroeiende schare en weldra op alle tongen zweven en door iederen mond herhaald worden: ‘Heilige God, Almachtige God, ontferm u onzer! geef ons het vaderland, geef ons de vrijheid weder! Heilige Maagd Maria, Polens koningin, bid voor ons!’ Maar wat doet die toonen, zóó treffend en roerend, eensklaps verstommen? Wat roept dien trek van onrust te voorschijn op het gelaat des eenen, die uitdrukking van geestdrift op dat des anderen? Hoort! Daar verneemt men een dof geluid. Het nadert al dichter en dichter......Geen twijfel! Het is paardengetrappel. Het zijn de kozakken! Welk een tooneel grijpt thans plaats! Met lossen teugel, den blooten sabel in de vuist geklemd, komt daar een escadron gendarmes aanrennen. Het werpt zich op 't weêrlooze, ongewapende volk. ‘Op de knieën, broeders!’ dus klinkt het van verschillende kanten. ‘Op de knieën en gebeden!’ Als een wachtwoord wordt die leus herhaald van mond tot mond. En de gansche schare, forsche mannen, zwakke vrouwen en teedere kinderen, jongen en ouden, aanzienlijken en geringen, knielt neder op het plaveisel en verheft met diepen eerbied het hart tot den Hoorder der gebeden. En de gendarmes houwen en hakken in het wild om zich heen, onder die biddende drommen. En zij verwonden sommigen en vertrappen anderen onder de hoeven hunner paarden. Twee-en-veertig gekwetsten en stervenden blijven er liggen op het plein. - Een dag gaat voorbij. Een doodelijke, sombere, onheilspellende stilte heeft het gewoel en de drukte, die vroeger in War- | |
[pagina 657]
| |
schau's straten heerschten, vervangen. Nog strakker staat heden de blik van Rus en van Pool. Maar nergens schoolt het volk samen. Den derden dag komt het echter wederom op de been en stroomt het in dichte drommen naar de Carmelieten-kerk, om de lijkmis bij te wonen, gevierd ter eere van den in 1833 opgehangen patriot Zawiska. Doch nauwelijks was de dienst geeindigd, en verliet ieder den tempel, en maakte men aanstalten om zich in plechtigen optocht te begeven naar het paleis, waar de maatschappij van landbouwGa naar voetnoot1), die toen juist hare jaarlijksche bijeenkomst hield, vergaderd was, om deze in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de nationale manifestatie, - of kozakken, met den knoet en met zweepen gewapend, vallen op de menigte aan en mishandelen haar op de gruwzaamste wijze, zonder dat er van hare zijde eenige uittarting geschiedde of door haar eenige wanordelijkheid gepleegd werd. Nogtans, hoe ook gewond en bebloed, zij deinst niet terug en laat zich niet weêrhouden. Zij vervolgt haren weg zingende en biddende: ‘Geef ons, o Heer! het vaderland, geef ons de vrijheid weder!’ Zoo nadert zij de kerk der Bernardijnen. Op het oogenblik dat zij deze heeft bereikt, ontsluiten zich de hoofddeuren en treedt er een lijkstoet naar buiten. Aan de stemmen der patriotten paren zich ook nu die der priesters. Maar op het hooren der woorden, door dezen aangeheven: ‘Verlos ons, Heer! van pest en brand en van de Moscovische slavernijGa naar voetnoot2)!’ werpen de kozakken zich als razenden op de baar, verbrijzelen het daarop neêrgelegde crucifix en vervolgen de verschrikte en ontstelde | |
[pagina 658]
| |
geloovigen tot aan den voet des altaars. De priester, die het kruisbeeld voor zich uit draagt, ontvangt een kolfslag in het gelaat en stort, badende in zijn bloed, ter aarde. Een ander wordt er doodelijk gekwetst. Een oude vrouw, op dit gezicht buiten zich zelve van woede geraakt en ontzet over de gepleegde heiligschennis, neemt een steen en werpt dien, onder het uitbraken der hevigste verwenschingen, met al de kracht, over welke zij beschikken kan, naar de woeste aanvallers. Een geweerschot is het antwoord. Een tweede, meerdere schoten nog volgen. Een gansch pelotonsvuur ontbrandt. Weldra is de straat met stervenden en dooden als bezaaid. Evenmin als bij de vorige gelegenheid ontvangt een enkele Rus een wonde of zelfs een schram. Geen enkele oproerige leus wordt er aangeheven; geen woord gehoord, waaruit bedreiging of haat tegen de onderdrukkers sprak. Bij geen der gekwetste of gedoode Poolen werd er eenig wapen gevonden. Dit moest zelfs de luitenant des Tsars getuigen.
Ziedaar het voorspel van het bloedige drama, dat we hebben zien spelen, zien spelen het harte vervuld van ontzetting en verontwaardiging, maar ook gloeiende van de innigste bewondering. De jongste Poolsche opstand nam aldus een aanvang met een gebed, een verzuchting, een wanhoopskreet, geslaakt door een om uitkomst smeekende natie, die van geen andere wapens zich bediende dan van tranen en haren strijd voerde, op de knieën neêrgezonken! Hoe kwam het dat die zoo bewonderingswaardige en grootsche strijd van aard veranderde?
Op het gezicht van het vergoten bloed, kwam de Rus tot bezinning. Hij deinsde terug voor zijn euveldaad en gelastte een enquête. Zelfs trad hij in onderhandeling met eenige mannen, die in hoog aanzien stonden bij het volk. Nog meer, tot het doen van eenige concessiën verklaarde hij zich bereid. Maar die concessiën werden aanstonds beperkt of niet gehandhaafd. Maar die onderhandelingen waren van zijn zijde niet veel meer dan uittartingen. Maar de enquête leidde tot geen andere uitkomst dan dat de kolonel, die den aanval bestuurd en bevel gegeven had om op de menigte te schieten, naar Petersburg vertrok en daar bevorderd werd tot generaal en met een ridderorde vereerd. Het was of men tot iederen prijs een gewapend verzet poogde | |
[pagina 659]
| |
uit te lokken, om, gelijk voor 30 jaren, aan Polen het overtollige jonge bloed af te tappen. Maar het volk viel niet in den gespannen strik. De luitenant des Tsars benoemde een comité van openbare veiligheid, samengesteld uit burgers van Warschau, dus uit opstandelingen. - Warschau bleef toch rustig. De handhaving der orde werd den studenten opgedragen. Zij werden van wapenen voorzien, wellicht in de stille hoop, dat hun jengd en onbesuisdheid hen tot onberaden stappen mocht verleiden. Zij stelden die verwachting te leur en slaagden uitnemend in de hun toevertrouwde taak, en wisten zelfs de boeren, die op de mare van het aangerichte bloedblad met seizen gewapend kwamen toesnellen, te bewegen om af te trekken en naar hunne haardsteden terug te keeren. - Warschan bleef rustig. De wapenmagazijnen werden als met opzet onbewaakt gelaten. Geen wacht zag men er langer post vatten om ze te verdedigen. Gansche hoopen van allerlei moordtuigen lagen daar ter beschikking van wie ze maar nemen wilde. Het volk had ze slechts voor het grijpen. - Warschau weigerde aan de uittarting gehoor te geven en bleef rustig. Het bleef nog rustig, zelfs op den dag, bestemd voor de begrafenis der slachtoffers van het driest geweld. Toch ware een uitbarsting op dat oogenblik zóó onnatuurlijk niet geweest. Toch had de indrukwekkende plechtigheid, die meer dan honderdduizend personen van allen rang en stand samenbracht op den tweeden Maart, zóó licht aanleiding kunnen geven tot verzet en strijd. Maar het comité van openbare veiligheid had zijn medeburgers tot kalmte en rust vermaand, en aan die uitnoodiging gaven allen gehoor. Welk een stoet, die, beschenen door de stralen van een vriendelijke voorjaars-zon zich in beweging stelt en voortschrijdt, achter de lijkbaren, met doornenkroonen en palmtakken, die zinnebeelden van het martelaarschap, versierd! De gansche bevolking, grooten en kleinen, geestelijken en leeken van iedere belijdenis, volgt eerbiedig en in de diepste stilte. De straten, die men doortrekt, heeft men te voren met fijn zand bestrooid, de huizen behangen met zwarte kleeden. Alle kroegen zijn in de geheele stad gesloten. De gansche schare vereenigt zich op de gewijde rustplaats der dooden en knielt daar neder en bidt. Het afscheidsoffer, dat men ter eere van de gevallen vrienden ontsteekt, bestaat......in | |
[pagina 660]
| |
een gelofte van wraak?....Neen!....Slechts in tranen! Geen enkele kreet, geen gemor wordt er gehoord. Sints neemt het gansche volk den rouw aan. Als een andere Rachel wil het niet getroost worden, omdat zijne kinderen niet meer zijn. Het denkt niet meer aan vermaken noch aan stoffelijke winst, maar houdt zich alleen bezig met het verleden en de toekomst. Het geeft zich geheel over aan zijn smart. Het lijdt, maar het onderwerpt zich aan zijn lijden en vindt zelfs daarin een weemoedig genot. Het verlangt geen vrede, het haakt niet naar voorspoed noch veiligheid, maar evenmin wil het deze aan zijn onderdrukkers toestaan, voordat gerechtigheid zijner is wedervaren. Op die gerechtigheid rekent het vast. Zij is eene schuld, die afgelost moet worden. En dat zal God eens doen. Zoolang dit niet geschied is, zal Polen den rouw blijven dragen. - Zijn rouw is dus de uitdrukking zijner smart, maar tevens een protest en een demonstratie. Het wil daarmede der gansche wereld toeroepen dat het rampzalig, diep rampzalig en ellendig is, en luide verkondigen, dat het datgene verloren heeft, wat den mensch het dierbaarst en heiligst is, ‘het vaderland en de vrijheid!’ Diezelfde gedachte openbaart zich ook in den blik, de woorden, de gebaren van elken Pool, maar vooral in het beroemde refrein, dat eerlang in alle kerken, op alle straten van het gansche koningrijk, van de oevers der Baltische zee tot aan de boorden van de Weichsel weêrgalmt: ‘geef ons, Heer! het vaderland, geef ons de vrijheid weder!’ - Een sombere stilte heerscht in Warschan. Ledig zijn de straten, uitgestorven schijnt meestal de stad. Slechts Russen en vrienden van den Rus ontmoet men er. De schouwburgen zijn verlaten. Tot geweld moet het gouvernement de toevlucht nemen om de voorstellingen te doen doorgaan; in de zalen bevinden zich geen andere toeschouwers dan militairen en politie-beambten met hunne huisgenooten. Niemand veroorlooft zich meer de minste uitspanning, zelfs niet die van den dans, waarop de Pool, niet minder dan de Hongaar en de Spanjaard, zóó sterk verzot is en die voor hem een schier onwederstaanbare behoefte schijnt. Alle vrouwen kleeden zich van het hoofd tot de voeten in het zwart: op den huwelijksdag alleen tooien zij zich in het wit. Elke bijzondere verdeeldheid of veete wordt vergeten of wijkt voor den rouw over het vaderland. Toch paart zich aan die stemming een onverwelkbare hoop. | |
[pagina 661]
| |
Het volk heeft de overtuiging dat de tijd eenmaal aanbreken moet, waarop het dien rouw afleggen zal. Dit getuigt zóó menig plakkaat, des nachts in het geheim aangeplakt, zóó menige kalme maar indrukwekkende demonstratie, over dag gehouden. Maar juist die houding brengt den Rus buiten zich zelven van woede en ontsteekt in hem den felsten toorn. Hij verbiedt alle manifestatiën. Al wat hem aan den treurigen toestand des volks herinnert, aan de bange verzuchtingen dier lijdende natie, is hem een doorn in het oog. Met geweld poogt hij die openbaring van den herleefden volksgeest te voorkomen en te bedwingen Hij sluit alle scholen, waar slechts een der leerlingen het gehate refrein durft aanheffen. De kozakken mogen zich de uitgezochtste wreedheden en de hatelijkste onbeschoftheden veroorloven tegen wie den rouw of de nationale kokarde durven dragen. Elke samenscholing wordt verboden en gestreng gestraft. Niemand mag des avonds zich op straat vertoonen, tenzij voorzien van een brandende lantaarn. Warschau wordt in staat van beleg gesteld. Het onbeperkste militaire despotisme heeft thans de macht in handen. En bij elk lijkfeest, ter eere der slachtoffers van het geweld gehouden, wordt nieuw geweld gepleegd. Niemand wordt ontzien; geen leeftijd, geen kunne gespaard. En steeds klimt het getal der martelaren voor het vaderland. En in diezelfde mate nemen de mishandelingen toe en de gewelddadigheden tegen eene ongewapende menigte. Deze lokken telkens nieuwe lijkplechtigheden uit, waarbij wederom nieuw bloed wordt vergoten. Eindelijk ontzien de kozakken zich zelfs niet om twee bedehuizen, de cathedraal van Sint-Jan en de kerk der Bernardijnen open te breken en daar binnen te dringen. Na zeventien uren lang voor hare deuren, het vertrek der daar verzamelde schare, die patriotsche liederen aangeheven had, afgewacht te hebben om haar te straffen voor de overtreding des verbods, banen zij zich met geweld den toegang tot de tempels en drijven de aanwezigen met kolfslagen en bajonnetsteken naar buiten. De vrouwen worden door politie-beambten naar hare woningen geleid; de mannen, ten getale van omstreeks twee-duizend, door dronken soldaten naar de citadel gesleept. De ontwijde tempels worden dienzelfden dag op last der kerkelijke overheid gesloten. De vrees voor een herhaling dezer heiligschennende tooneelen doet dien maatregel ook toepassen op alle gebouwen, voor de Roomsch- | |
[pagina 662]
| |
Catholieke eeredienst bestemd. De Protestantsche en de Israëlitiesche geestelijkheid volgen dit voorbeeld. Geen enkel bedehuis is er weldra meer open. Vier maanden lang duurt het interdict. Het wordt eerst opgeheven bij de komst van den nieuwen aartsbisschop Felinski, den opvolger van den kort te voren gestorven kerkvorst. Inmiddels gaan de Russen voort met alle verdachten, en daaronder de meest geachte en geëerde en invloedrijke personen, in hechtenis te nemen. Het regent stokslagen. De bastonnade wordt toegepast op het minste vergrijp. - Toch blijft het volk rustig. Het geweld der ruwste soldaten blijkt onvermogend te zijn tegen in rouwgewaad gehulde personen, die vrijwillig de doornenkroon dragen en niet terugdeinzen voor den martelaarsdood, die al hun hoop, al hunne smart, hun lijden en hun verzuchtingen uitdrukken in deze bede, met betraande oogen tot den hemel opgezonden: ‘Geef ons, Heer! het vaderland, geef ons de vrijheid weder!’
En Rusland? Het staat versteld. Met ontzetting bemerkt het dat Polen nog niet vernietigd, en de godtergende ongerechtigheid, vóór eene eeuw gepleegd, nog niet voltooid is. Wèl had het 't diep rampzalige Polen zwaar gewond, doodelijk gekwetst, gruwzaam beleedigd, schandelijk verguisd, meêdoogenloos vertrapt; zijn godsdienst noch wetten, zijn taal noch kleeding, zijn muntstelsel noch industrie noch eigendomsrecht, noch iets anders gespaard; zijne kloosters opgeheven; zijne goederen verbeurd verklaard en weggeschonken aan de vrienden des Tsars; zijne archieven en boekerijen naar Petersburg overgebracht; zijne kinderen naar den Caucasus gesleept om daar geslacht te worden. Toch was Polen niet ondergegaan! Toch bestond het nog! Al had men het, om het des te gemakkelijker te verslinden, in drie deelenGa naar voetnoot1) | |
[pagina 663]
| |
gesplitst, - met onverwinnelijken moed, met onuitroeibare levenskracht scheen het bezield. Zijne zonen, hetzij zij leefden onder de Pruisische plak, hetzij onder den Oostenrijkschen stok of onder den Russischen knoet, grijzen en volwassenen en kinderen, jonge mannen en meisjes, allen koesterden denzelfden hartstocht, een wettigen, rechtmatigen, reinen hartstocht: de zucht naar vrijheid. Allen voerden dezelfde taal. Met vlammenden blik en kloppend hart spraken zij tot God, wat hun vaderen honderd jaren geleden hadden gezegd: ‘Geef ons, Heer! ons vaderland, geef ons de vrijheid weder!’ Rusland trilde van woede, toen het dit patriotisme dat het voor goed waande gesmoord te hebben, zag herleven, herleven krachtiger en beter dan ooit. De gebeurtenissen, waarvan Italië het tooneel geweest was, had den sints dertig jaren sluimerenden nationalen geest wakker geschud en het vuur dat onder de asch smeulde, opgerakeld. Eene schijnbaar toevallige omstandigheid deed de vonken ontgloeien. - In October 1860 hadden de drie gekroonde hoofden, die Polen op eene wederrechtelijke wijze bezaten, te Warschau eene samenkomst gehouden. Deze samenkomst, binnen de muren zijner oude stad, was den Pool een gruwel en eene ergernis. Hij zag daarin een grievende beleediging, een schaamtelooze uittarting. Stilzwijgend maar ernstig protesteerde hij tegen de aanwezigheid der vorsten. Een doodelijke stilte heerschte in de straten. De adel trok zich terug op zijne landgoederen, de ambtenaren op hun bureaux, de industriëelen op hunne fabrieken en magazijnen, de werklieden op hunne ateliers. En den 24sten November, bij gelegenheid van een lijkdienst, gaf de ontwaakte volksgeest zich lucht in het lied, dat toen voor het eerst aangeheven werd en spoedig in gansch Warschau weêrklonk en geheel Polen als electriseerde: ‘geef ons Heer! het vaderland, geef ons de vrijheid weder!’ Het bloed der martelaren schonk nieuw voedsel aan dien geest. Schijnbaar in het graf neêrgedaald, bleek Lazarus niet gestorven te zijn. Hij verbrak de banden des doods en legde de grafdoeken af en verrees! Die verrijzenis, een luide, welsprekende beschuldiging, een aangrijpend protest tegen het door hem gepleegde onrecht, kon noch wilde de onderdrukker gedoogen. Te grievend werd hem dit stille verwijt, dat hem zóó herinnerde aan zijne schande! Hij sloeg de verzenen tegen de prikkels!....Voor goed zon het arme Polen verpletterd worden: | |
[pagina 664]
| |
den laatsten droppel bloed zou men het aftappen. Een zware lijksteen moest het graf bedekken, waarin het rampzalige overschot zou neêrgelegd worden. Een helsch plan werd er beraamd, een gruwzaam plan. Een conscriptie, door Palmerston in het Parlement zóó juist als eene proscriptie gebrandmerkt, zou het middel zijn om het gewenschte doel te bereiken. Reeds waren verschillende jongelieden, beschuldigd van een voorbijtrekkende patrouille met minachting, afkeer of weêrzin aangezien, of van op den grond gespuwd te hebben, na het lezen eener door de politie uitgevaardigde proclamatie, tot de krijgsdienst veroordeeld, en te voet, bijkans zonder kleederen, in een koude van twintig graden soms, naar de grenzen van Siberië geleid. Thans zou het de gansche bloem der jeugd misgelden. Alle jongelieden moesten worden weggevoerd om dan het gansche volk met één slag te vermorselen! En op zekeren nacht verlaten verschillende benden gewapenden, honderd, twee-honderd, enkele duizend man sterk, de citadel en sluipen schuw langs de muren. Hun getal groeit steeds aan. Over alle pleinen, in alle straten verspreiden zij zich. Hier en daar worden piketten met geladen geweren geplaatst. Patrouilles kavallerie, den blooten sabel in de vuist, doorkruisen de stad. Aan de deuren der meeste huizen hebben schildwachten post gevat. Waartoe die outzachlijke machtsontwikkeling? Is men bevreesd dat Warschau, hetwelk den vorigen avond niets deed dan bidden, van den grond verrijzen en naar de wapenen grijpen zal? En van waar dan die wapenen? Zijn ze uit den hemel gevallen en opgeraapt door de bevolking, die zich zóó lang straffeloos en lijdelijk door de kozakken liet mishandelen en zweepslagen toedienen en doodschieten? O nooit gehoorde, afschuwelijke gruwel! Kinderen gaat men ontvoeren aan de armen hunner jammerende moeders! een gansch geslacht van jonge lieden wil men uitroeien door hen in te lijven in het leger van den Caucasus, dat leger, waaruit nooit iemand terug komt, een Minotaurus, die zich dronken drinkt aan het bloed van Polens zonen. De voor het geheele Russische rijk tegen 1863 uitgeschreven loting werd beperkt tot het koningrijk Polen!...Daarenboven vond de regeering goed vast te stellen, dat er bij uitzondering ditmaal niet geloot zou worden!...Evenmin werd de sterkte der lichting bepaald!...Zooveel manschappen mogelijk moesten | |
[pagina 665]
| |
er echter geleverd worden!...De politie ontving den last de recruten aan te wijzen.....Zij moest de lijsten in het geheim opmaken en er de namen op plaatsen van alle jonge lieden in de steden en tevens van al degenen, die bij de jongste bewegingen in het oog waren geloopen. Op deze wijze wilde men zich ontdoen van hen in wie Polen herleefde, van de kinderen, die morgen mannen zouden zijn en nu reeds de hoop, de trots en de kracht waren des lands! Het verfoeilijke plan gelukte. De proscriptie-lijsten zijn behoorlijk opgemaakt. In het holle van den nacht zal men de aangewezenen overvallen en oplichten. En hiertoe sluipen de officieren en soldaten, die meer dan eens den dood op het slagveld moedig onder de oogen hadden gezien, als dieven rond, breken de deuren der huizen open, schenden het heiligdom der familie en kluisteren, met bedreigingen op de lippen, zonder eerbied voor de tranen hunner moeders en de gebeden hunner zusters, halfslapende jongelingen en sleuren ze naar het stadhuis en voeren ze in troepen van vijf-en-twintig of dertig, de handen op den rug gebonden als galeislaven, tusschen twee rijen gewapende manschappen naar de citadel!! Toch blijft in weêrwil van dit alles het volk nog rustig! Evenmin als vroeger gaat het thans over tot gewelddadig verzet. Gebeden en tranen zijn nog altijd zijne eenige wapenen. Welk een zedelijke heldenmoed, die zich openbaart in het brengen van zulke offers, in het berusten onder zulk een grievend wee! Maar de lijdenskelk is ten boorde toe gevuld! Eenige dagen snellen voorbij. Polen blijft zich bedwingen. Maar toen Rusland zijn slachtoffers beleedigde en smaadde, toen het de rust, die allerwege schijnbaar heerschte, brandmerkte als de ontzetting eens overwonnelings, als de lafhartigheid eens slaafs, toen het juichte in het welberaamde en zóó goed gelukte schelmstuk, toen het de onbeschaamdheid had aan het verontwaardigde Europa luide te verkondigen, ‘dat geen lichting ooit zóóveel goeden wil had aan den dag gelegd, en dat zelfs vrijwilligers zich waren komen aanmelden’, toen liep de lijdenskelk over, toen viel een vonk in het opgehoopte kruid en deed dit plotseling ontploffen, toen verklaarde het kleine, ongewapende, van alle krijgsbehoeften ontbloote Polen, het zóólang getarte, gemartelde, mishandelde en getrapte Polen, den oorlog aan den Kolos van het Noorden! | |
[pagina 666]
| |
Hier en daar in de bosschen en op het platte land verzamelen zich kleinere of grootere benden. Vele, soms op eene wonderdadige wijze geredde en ontsnapte recruten, voegen zich daarbij. De patriotten ontvangen het sacrement der sterven den, eer zij ten strijde trekken. Tegen de bajonetten wapenen zij zich met seizen, tegenover de kanonnen stellen zij hun stokken. ‘Te wapen!’ weêrgalmt het weldra van heinde en ver. En terwijl Rusland alle verdachten in de citadellen, zoo te Warschau als elders, opsluit, en allengs alle kerken opgepropt zijn met arme gevangenen, die, aan allerlei ellende ten prooi, wegkwijnen in de vunzigste holen, eer zij verschijnen voor de allerwege ingestelde krijgsraden; - terwijl menige Pool met het koord of den kogel wordt gestraft, en mannen, vrouwen van allerlei stand en rang veroordeeld worden tot deportatie naar Siberië: ‘The undiscover'd country, from whose bourn No traveller returns’, en velen hunner bezwijken nog vóór het einde van den langen, bangen tocht, dien zij moeten afleggen, vastgeklonken aan ijzeren staven of ketens, voortgezweept door knoetof lansslagen, uitgejouwd en bespot door ruwe soldaten; - terwijl dwangmaatregel op dwangmaatregel genomen wordt, om het vuur des opstands te beletten zich voortteplanten; - terwijl de vogelvrijverklaringen zich paren aan het geweld der boeren, die als losgelaten horden op de patriotten aanstormen, en de oud-geloovigen, die vroeger in Polen een schuilplaats waren komen zoeken tegen de vervolgingen des Tsars, alles in een woestenij herscheppen en kasteelen en dorpen verwoesten, - ontbrandt overal de strijd van de vrijheidszucht en de vaderlandsliefde tegen het despotisme en de godtergendste dwingelandij. De ongelijke kamp van het kleine land met zijn geringe hulpmiddelen tegen de horden van den Moscoviet vangt aan, en wordt geruimen tijd, tegen alle verwachting, volgehouden. Met uitstekend geluk trotseeren de kleine benden seisdragers de reusachtige overmacht van geregelde troepen en geoefende legers. De bodem is weldra doorweekt van het vergoten bloed. De verbittering stijgt; aan weêrskanten worden er allerlei wreedheden gepleegd.
De uitslag van dien strijd is bekend. ‘Men had dien kunnen voorspellen,’ hoor ik zeggen. ‘Hoe konden de Polen op een anderen afloop rekenen? Hun onderneming was een dwaasheid!’ - In zeker opzicht is dit waar. | |
[pagina 667]
| |
Liever had ik voor mij dan ook Polen den weg van het martelaarschap blijven zien bewandelen, wel een langen, pijnlijken en langzamen, maar - zekeren weg. Doch wie durft het arme, zóó zwaar getergde en tot wanhoop gebrachte volk hard vallen? 't Is gemakkelijk anderen, die zich in het vuur bevinden, tot omzichtigheid op te wekken, wanneer men zelf buiten schot blijft, en getrapte broeders tot vertrouwen te vermanen, wanneer men niet deelt in hunne vernedering, hun lijden en rampspoed. Ik heb den moed niet den opstand te veroordeelen, al betreur ik dien ook. Maar vergeten mogen wij toch niet, dat het ongelukkige land reden meende te hebben om te hopen op de ondersteuning van Frankrijk en EngelandGa naar voetnoot1). Beide rijken hadden met gansch Europa geprotesteerd tegen de wijze, waarop de traktaten, volgens welke het hertogdom Warschau met Rusland vereenigd geworden was, verkracht waren. Beide hadden het voornemen gekoesterd om den met Rusland in den Krim gevoerden oorlog naar Polen over te brengen. Beide hadden de belangen van de verdrukte natie op het congres van Parijs ter tafel gebracht en haar toestand willen regelen, maar van dit voornemen afgezien op verzoek van graaf Orloff, den Russischen gevolmachtigde, die de meest geruststellende verklaringen omtrent de welwillende gezindheid en plannen zijns meesters aflegde en ieder, die waarlijk sympathie koesterde voor het Poolsche volk, dringend uitnoodigde, om zich van alle ontijdige inmenging in zijne zaken te onthouden. Is het dan wonder dat, toen Polen in zijn wanhoop den ongelijken strijd aanvaardde, het den hoopvollen blik op Frankrijk en Engeland richtte? Aanvankelijk scheen zijne hoop zich te verwezenlijken. De goevernementen dier twee landen traden, als de organen der publieke opinie in geheel Europa, tusschen beide, en verhieven met kracht hun stem. De meeste regeeringen zonden op hun verzoek diplomatieke nota's aan het kabinet des Tsars en sprongen met meerdere of mindere klem in de bres voor het zwaar getergde en mishandelde volk. Edoch, Rusland fronsde de wenkbrauwen en dreigde met den heiligen oorlog. Von Bismarck-Schönhausen, Pruisen's eerste minis- | |
[pagina 668]
| |
ter, die zoo gaarne vischt in troebel water en naar een middel omzag om zich in zijne netelige positie te handhaven en zich daartoe nauwer bij de Russische regering aansloot, mompelde van de Deensche kwestie. En Engeland, dat tot elken prijs die kwestie wilde laten rusten, deinsde terug en begon weldra een gansch andere taal te voeren dan in den aanvangGa naar voetnoot1). Frankrijk werd door het vorsten-congres van Frankfort, waarin het eene vijandige demonstratie meende te zien, gedwongen bij het Russische hof de eerste stappen te doen tot toenadering. En Europa bleef stom en doof bij Polens lijden; het arme volk werd aan zijn lot overgelaten. De verachtelijke politiek van eigenbelang triumfeerde. Had Europa dan gewapenderhand moeten tusschenbeide treden en een algemeenen kruistocht uitschrijven tegen den Barbaar van het Noorden? Dit behoefde nog niet! Door het afbreken der diplomatieke betrekkingen met den onderdrukker, door het erkennen van Polen als oorlog-voerende mogendheid, door den Rus vervallen te verklaren van zijne rechten op het gemartelde land wegens het schenden der, door het Weenercongres gegeven, constitutie en wegens het verkrachten van het reeds zoo gestrenge statuut, door keizer Alexander in 1832 afgekondigd, had men veel, zeer veel voor de ongelukkige natie kunnen doen. Niets van dit alles geschiedde. O schande! - Toch had die natie den strijd nog kunnen volhouden, wie weet hoe lang? en Europa eerbied afgedwongen voor hare heldengrootheid, en de regeeringen ondanks hare aarzeling, genoopt tot krachtige tusschenkomst, ware het niet, dat te ontijdiger ure Bismarck een leger in Posen samengetrokken en Oostenrijk Gallicie in staat van beleg had gesteldGa naar voetnoot2). Die maatregelen gaven den doodsteek aan het verzet. Voeg hierbij dat zoo menige fout, door de opstandelingen zelven begaan, en voor welke wij niet blind willen zijn, - al ontzinkt ons de moed haar daarvoor hard te vallen bij het aanschouwen van hare ellende en haar lijden, - haren val verhaastte. Het laatste bedrijf van het bloedige drama dat allen nog versch in het geheugen ligt en waarvan ik dus geene bijzonderheden behoef te verhalen, ving aan | |
[pagina 669]
| |
En de natie, die zich gewapend had tot het heroveren harer zelfstandigheid, en zeker rustig gebleven zou zijn, zoo Rusland slechts in den aanvang welgemeende woorden van verzoening gesproken en blijken van goeden wil gegeven had, - de natie die Europa verstomd deed staan over hare grootheid en geestkracht, werd vermoord, ja vermoord, vooral ten gevolge van de lauwheid, de onverschilligheid en de zelfzucht der Groote Mogendheden. Haar laatste uur sloeg, toen in September des vorigen jaars op het glacis der citadel van WarschauGa naar voetnoot1) de vijf laatste leden van dat geheimzinnige, nationale bewind werden opgehangen, de laatste overblijfselen van die onzichtbare regeering, welke de uit alle deelen des lands vrijwillig toegesnelde en als uit den grond verrezen benden georganiseerd en ten strijde gevoerd had, belastingen uitschreef en inde, vonnissen velde en ten uitvoer liet brengen, proclamatiën uitvaardigde en met blinde gehoorzaamheid al hare bevelen zag gehoorzamen. En terwijl een lijkkleed over het stervende Polen werd verspreid om de laatste stuiptrekkingen eener vermoorde nationaliteit aan den blik van het verontwaardigde Europa te onttrekken, juichte Rusland en klapte het in de handen, en luidde het de doodsklok. Den tijd van wraak zag het thans aangebroken. Rustig ging het zich wijden aan de bereiking van zijn geliefkoosd doel: de inlijving van Polen in het Moscovische rijk. Europa liet den Moscoviet begaan. Van die zijde had hij dus niets te vreezen. De warmste vaderlanders, die hij in handen kon krijgen, werden ter dood gebracht. Vele anderen die in vreemde landen rondzwierven en, van hun vermogen beroofd, een ellendig bestaan voortsleepten, waren onschadelijk geworden. De jongste opstand was Polen op een verlies van 35,000 dooden en 90,000 gedeporteerden of bannelingen te staan gekomen. Welsprekende cijfers! En op het bloedige graf dier duizenden schreef de Rus dit godslasterlijke woord: ‘de orde is hersteld!’ De orde!..Zóó durft men spreken, daar waar de schreeuwendste ongerechtigheid zegeviert en voortgaat een vrij volk met driesten overmoed te vernietigen!! Wèl loochent de overweldiger dit op onbeschaamde wijze; wèl poogt hij Europa te bedriegen en te beliegen, en het zand | |
[pagina 670]
| |
in de oogen te werpen door valsche rapporten en leugenachtige tijdingen en schijnbaar liberale maatregelen. - Maar de waarheid dringt meer en meer door en verspreidt ook over dat werk der duisternis haar helder en onbedriegelijk licht. De feiten spreken luide. Men oordeele! Op het Poolsche budget voor het loopende jaar is een aanzienlijke som uitgetrokken tot ondersteuning der onlangs overal opgerichte Russische scholen. - De politie te Warschau alleen kost meer dan het nationaal onderwijs voor het gansche land; - drie en een half millioen roebels zijn bestemd voor plaatselijke militaire uitgaven, krijgsraden enz..Op enkele uitzonderingen na, werden alle kloosters reeds opgeheven. Der Polen taal en godsdienst moet worden uitgeroeid. Dit staat vast. Leugenachtige petitiën, voorzien van handteekeningen, met geweld afgedwongen, dringen aan op een volledige inlijving van het koningrijk der Jagellons in het rijk der Tsars. Polen wordt langzamerhand uitgewischt uit de volkenrij. Uitgewischt!...Vreeslijk woord! Ontzettend voornemen! Een natie verdelgen die geen andere misdaad beging dan de slavenketen te willen verbreken, welke haar zóó pijnigde en zóó zwaar drukte, en die altoos getoond heeft de vrijheid hooger to schatten dan het leven!..... Helaas, op dit oogenblik hoort men allerwege den hartverscheurenden jammerkreet weêrgalmen, die drie-en-dertig jaren geleden, na den opstand, in een vlaag van wanhoop werd geslaakt: ‘Frankrijk is te ver, en God te hoog!’
Zou dit waar zijn? Zou die nationaliteit wezenlijk vermoord en de gruwelijke aanslag gelukt wezen? Zou die schande op onze negentiende eeuw blijven rusten? Wie dit gelooven moge, niet ik! Wèl is Franrijk ver en vermag het niet wat het wil, ondanks zijn levendige sympathie voor Polens zaak, zoolang Engeland het niet ter zijde staat. En Engeland is kwistig genoeg met zijn halve beloften, zijdelingsche wenken, onbestemde toezeggingen. Doch waar geen materiëel voordeel te behalen is en alleen beginselen van recht en billijkheid in het spel zijn, daar gaat het vooralsnog niet gemakkelijk over tot werkdadige, krachtige hulp! Maar God is niet te hoog! Neen, voorwaar! dat is Hij niet. | |
[pagina 671]
| |
Vroeg of laat zal dan ook de ure slaan van Polens geheele verlossing. Uit zijn asch zal en moet 't verrijzen, zoo waarachtig als God God is en eenmaal de zaak van gerechtigheid, vrijheid en waarheid zegevieren moet! - Wanneer zal dit tijdstip aanbreken? We weten dat niet. Hoelang zal de beproeving nog duren? Wie die dit zeggen kan! - Maar dat Polen, voor 't welk (getuige het verleden) zóó dikwijls reeds de doodsklok is geluid en dat toch telkens met onvernietigbare levenskracht toegerust bleek te zijn en uit zijn graf verrees; - dat Polen, 't welk het symbool geworden is van vrijheidszucht en vaderlandsliefde en allen, zelfs vroegere tegenstanders, die zijn bodem betreden, en zich voor goed te midden zijner kinderen vestigen, met onwederstaanbare macht voor zijne zaak wint en met onverbrekelijke banden aan zich kluistert, - dat Polen, 't welk zijn bestaan gewettigd heeft door de zedelijke overwinning, die het behaalde op het ruw geweld, een overwinning, waarvan de geschiedeuis onzer dagen geen tweede voorbeeld kent; - dat Polen, de type van het recht, van de onschuld, van den rampspoed, maar ook van de kracht, de ware kracht, de zedelijke kracht, de eenige kracht, die onze hulde en bewondering waardig is; - dat Polen kan niet vergaan, het is onsterfelijk. ‘La nation Polonaise ne périra pas’. Dit woord, drie-en-dertig jaren geleden uit een koninklijken mond gevloeid, drukt ook mijn innige overtuiging uit. Polen zal herboren worden! Maar daartoe neme het eerst de lessen van het verledene ter harte en beginne het met zich zelf te vernieuwen. Na zóólang en zóó zwaar geboet te hebben voor de zonden hunner vaderen, die hun boeren onderdrukten, in plaats van ze tot burgers en soldaten te maken, en die door hun onnatuurlijke, heillooze tweedracht en hun onderlingen naijver, door hun verdeeldheid en hun getwist den Tartaar en den Duitscher de schoonste gelegenheid gaven om den vaderlandschen bodem te betreden en zich daar voor goed te nestelen, - moeten Polens zonen zich meer en meer door de nauwste banden aan elkander hechten en de verdeeldheid afzweeren, die helaas! nog bij den laatsten opstand soms het hoofd verhief. Zij moeten de thans reeds aanvankelijk tot stand gekomen verbroedering met de kleine burgers en den ambachtsmanGa naar voetnoot1) uitstrekken ook over de boeren en proletariërs, en | |
[pagina 672]
| |
dezen niet alleen in naam, maar ook inderdaad als broeders en gelijken behandelen, aan hunne ontwikkeling en zedelijke emancipatie arbeiden, door, voor zoover zij hiertoe de vrijheid kunnen erlangen, scholen te stichten, maar vooral door hun persoonlijken invloed! Niet langer moeten zij zich opsluiten in hun woningen om daar te verbeiden, uit te zien, weg te kwijnen en te sterven, het harte verscheurd door rouw; maar zij moeten verkeeren met en onder het volk, bovenal ten platte lande, en er meê leven en het opzoeken en het toespreken om het meê te deelen wat het niet weet, en het tot zelfbewustzijn te brengen, dat volk hetwelk, rampzalig gevolg van zoovele en zóó lange ellenden! zich zelf niet meer kent. Zij moeten het onderhouden over zijn grootsch verleden, over zijne oorlogen tegen de Turken, over de diensten, die het aan gansch Europa bewezen heeft; verhalen hoe het als een voormuur tegen de invallen der barbaren de beschaafde wereld dekte; spreken over Sobieski en het ontzet van Weenen, over de bevrijding en verlossing van Duitschland, in één woord over de tijden, waarop dit woord van het Slavonische volkslied zinspeelt: Zonen van Polen! graaft waar gij wilt in uwen bodem, neemt er uit wat gij wilt en al wat gij nemen zult, 't is altoos asch uwer martelaren!’ Maar daar is meer. Nog andere lessen geeft het verleden. Polen moet ook Gode leeren geven wat Godes en den keizer wat des keizers is en niet vereenigen wat God gescheiden heeft. Niet langer vereenzelvige het de zaak der nationaliteit met die der Roomsche Kerk en ente de eerste niet op den stam der laatste.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 673]
| |
Het herinnere zich dat het in de 16de eeuw 't land der verdraagzaamheid bij uitnemendheid was, maar dat de Jezuïten verdeeldheid hebben gestookt en onverdraagzaamheid gekweekt en afkeer verwekt tegen de broeders van den Griekschen ritus, de kozakken, die van toen af den Dnieper overtrokken en voor altoos zich nederzetten in de uitgestrekte vlakken van klein-Rusland, en dat zij alzoo den Rus de scherpgepunte lans in de handen hebben gegeven, die thans het volk het harte doorboort. Het vergete niet dat het Catholicisme in het midden der vorige eeuw door het weren van de dissenters bij de verkiezing des konings, den Rus een geschikt voorwendsel schonk om zich te mengen in Polen's inwendige aangelegenheden en Europa diets te maken dat hij optrad tot verdediging der godsdienst en tot handhaving der vrijheid tegen de Poolsche geestelijkheid. Het verlieze niet uit het oog, dat, blijft het de belijdenis van het Catholieke geloof beschouwen als den eigenaardigen karaktertrek des Pools, het zijn jongere broeders van den Donau, de Slaven, zonen der grieksche kerk van zich afstoot, en hen, voor wie het eene behoefte is om hun broeders lieftehebben en zich aantesluiten bij eene groote natie, dwingt om zich in de armen van Rusland te werpen, wanneer zij het grievende woord zich hooren toevoegen: ‘Wij zijn uw broeders niet. Wij hebben onzen God. Zoekt gij den uwen!’ Willen wij hiermede zeggen dat de Polen hun voorvaderlijk geloof moeten afzweeren, hun dierbaarste overtuiging verloochenen? In geenen deele. Maar hunne godsdienst worde milder en minder zelfzuchtig! Zij mogen ook in andersdenkenden kinderen zien van God, den hemelschen Vader! Hun harte zij ruimer en neme in zich de ware humaniteit op! Hun liefde strekke zich uit over al wat den naam draagt van mensch en reike, over den scheidsmuur heen van geloofsbelijdenis en kerkgenootschap, de hand aan iederen beelddrager Gods! Welk eene macht zal dan het kleine, heldhaftige Polen niet hebben! Één van hart en één van ziel, als een eenig man en met vereende krachten zal het dan den heiligen strijd op nieuw kunnen aanvaarden, en daarbij rekenen mogen op Europa's sympathie! Europa's sympathie! Ja, deze moet vroeg of laat uit hare sluimering ontwaken. Zij kan op den duur niet worden gesmoord. De stem der gerechtigheid en menschelijkheid zal zich doen hooren en weêrklank vinden bij een ieder, grooten en kleinen, armen en | |
[pagina 674]
| |
rijken, aanzienlijken en geringen, en de teêrste snaren doen trillen van het hart, dat warm klopt voor wat goed en edel is. Verafschuwd zal zij worden, die armzalige politiek, die niet durft kiezen tusschen wie met den knoet regeeren en hen die strijden en sterven voor nationaliteit, haardsteden en altaren, tusschen de overwinnaars van heden die juichen en moorden en zich baden in bloed, en de overwonnenen, die weenen en zuchten en bidden; een politiek welke zich alleen laat leiden door de stem van het eigenbelang en den drang der omstandigheden. Europa zal dan ontwaken uit zijn verdooving en Polens lijden niet langer gedoogen en zwijgend aanschouwen.....Polens vloek zal het niet willen noch kunnen torschen!.....En al triumfeert ook op den huidigen oogenblik het schreeuwendste onrecht; al zwaait driest geweld den veldheersstaf in stouten overmoed; al buigt men zich nog voor het fait accompli, voor de stoffelijke kracht, voor het goed geluk, - gerechtigheid en waarheid moeten zegevieren. Polens zaak zal vroeg of laat de zaak worden van gansch Europa! Doch zal dan het pleit door de wapenen beslecht en de Moscoviet teruggedrongen moeten worden naar Azië? Misschien. Doch ook dit behoeft niet. Immer ook Rusland kan op den duur niet blind en doof blijven voor de stem des rechts, zich niet altoos verharden: de verzenen niet immer tegen de prikkels slaan. Polens billijke wenschen zal het wellicht, wanneer het uit zijn zwijmelroes ontwaakt is, uit eigen beweging zelfs, bevredigen en aan het te lang vertrapte land zijne autonomie teruggeven. - Gunstige voorteekenen treffen reeds ons oog. Reeds schijnt het goevernement somwijlen besluiteloos. Het aarzelt. Het staat verlegen. Het is onhandig. Het gevoelt zelf de ongehoorde, ergerlijke dubbelhartigheid, aan welke het zich schuldig maakt, door zijn lijfeigenen te emancipeeren, tegelijkertijd dat het een naburig volk tot slaven maakt. Aan dit meten met twee maten en twee gewichten moet eens een einde komen! - Reeds haakt menig weldenkende Rus naar het oogenblik dat het in boeien geklonken volk niet langer een scheidsmuur zal zijn tusschen zijn vaderland en het westelijk deel van Europa; naar het oogenblik, dat hij op het woord ‘Polen’ niet meer het oog behoeft neder te slaan en den verwijtenden blik te ontwijken van den beschaafden Westerling. Zal de geest, welke hem reeds bezielt, zich niet overplanten op al zijn landgenooten, en alle hinderpalen en belemmeringen en moeilijkheden en traditioneele denkbeelden overwinnen? | |
[pagina 675]
| |
Wij, die gelooven aan de zich mededeelende kracht van het goede en ware en aan de eindelijke zegepraal des rechts, wij beantwoorden die vraag toestemmend. De sympathie van gansch Europa voor het martelaarsland zal dien geest kwistiger en spoediger uitstorten. - Zij het dus het streven van ieder onzer om haar bij anderen op te wekken!
Ja! Polen voor het oogenblik in den ongelijken kamp bezweken, zal eens herboren worden en als een vrij volk een nieuw leven aanvangen! Blijf inmiddels, ongelukkig volk! blijf u oefenen in het worstelperk, dat vooralsnog u alleen ontsloten is, het worstelperk, waarin men lijdt en strijdt, waarin geen andere soldaten optreden dan martelaren, en elk die sneeft, zijne heldenziel vermaakt aan zijne broeders! Verwezenlijk deze beden, door een uwer nationale dichtersGa naar voetnoot1) geuit! ‘Heer! wat wij u vragen, 't is niet de hoop: want als een bloemenregen heeft zij zich over ons uitgestort! 't Is niet de dood onzer vijanden: want de dood staat geschreven in de wolken van den dag van morgen! 't Zijn geen wapenen: want gij hebt die in onze ziel verzameld. - Wat wij vragen is bovenal een rein hart. Ja, heilige Geest! gij, die ons leert dat de grootste macht bestaat in de kracht om zich op te offeren, dat het grootste recht bestaat in de deugd, geef dat we door de liefde de volken het doel mogen doen bereiken, waarnaar wij streven!..... O mijn Vaderland! wees het geduld, dat leert het gebouw steen voor steen op te trekken! Wees de onbuigbare wil en de ootmoedige, stille overpeinzing, die de aanstaande zegepraal voorbereidt! Wees de kalmte in den storm! Wees de harmonie te midden der tweedrachtskreeten! Wees de eeuwige schoonheid, te midden van alle afzichtelijkheden! Wees voor de lafhartigen en Pharizeën het stilzwijgen, dat veracht en verplet! Wees voor de zwakken de kracht, die den moed verlevendigt! Wees de hoop van hen, die de hoop derven. Wees in uw strijd tegen de hel dezer wereld, welke u aangrijpt, de rustige en liefderijke kracht die de poorten der hel niet zullen kunnen overweldigen!’
Vervullen zich die wenschen, o Polen! dan zult gij eens hoe | |
[pagina 676]
| |
lang uw proeftijd ook nog dure, verrijzen uit het graf, waarin gij schijnbaar zijt neêrgedaald. Een heerlijke toekomst wacht u dan! Reeds zie ik in den geest die toekomst voor u aangebroken!...
‘Heil u, o edel, herboren Polen! eens in den volsten zin des woords de Niobee der volken, maar nu, na uw herleving, zóó gelukkig en gezegend, zóó machtig en vrij! Wees gegroet!’ Dordrecht, April 1865. |
|