opmerkingen van Dr. Schroeder van der Kolk hare plaats. Wij geven thans aan laatstgenoemden allereerst het woord:
‘In de zeer belangrijke verhandeling van Dr. T.C. Winkler, onder den titel: ‘Palaeontologische Bijdragen’ in het Junijnommer der Vad. Letteroefeningen voorkomende, vindt men pag. 338 een paar onjuiste voorstellingen. De schrijver zegt, ‘dat het langzamer toenemen der temperatuur bij grootere diepte, niet pleit voor de voorstelling van een centraalvuur.’ Dit verschijnsel strijdt intusschen volstrekt niet met de voorstelling van eene vroeger gloeijende massa, die thans aan het afkoelen is, maar is er integendeel een noodwendig gevolg van. Is, gedurende de afkoeling, zulk een bol in het midden van eene hooge temperatuur en aan de oppervlakte van eene lagere, zoo zal de temperatuur van het middenpunt uit, eerst zeer langzaam afnemen en sneller daarentegen in de nabijheid der oppervlakte, en dus zal juist het te Grenelle waargenomene verschijnsel plaats grijpen. Dit is trouwens door Fourier in zijne wiskundige ontwikkeling der warmte geleiding, voldoende aangetoond geworden. De vergelijking met de kagchel is verkeerd; daarbij heeft men te doen met stralende warmte, en voor deze geldt het sneller toenemen der temperatuur op kleineren afstand van de warmtebron, maar de warmtegeleiding volgt geheel andere wetten.
Eenige regels verder leest men, dat, als de diameter der aarde kleiner wordt, daarmede de omloop om de zon veranderen zoude. ‘Nemen wij, zegt de schrijver, den vurigen gesmolten kern der aarde langzamerhand als lavastroomen er uit, gieten wij al die lava er uit over de oppervlakte en laten wij de inwendige holte ledig, dan wordt de diameter der aarde grooter en zij loopt in korteren tijd om de zon, of zij gaat verder van de zon af.’ Het is moeijelijk in te zien hoe deze verandering van den diameter, den omloopstijd om de zon veranderen kan, zoo als de schrijver dan ook zelf niet weet of het vergrooten van den diameter eene verkleining of eene vergrooting van de loopbaan geven zou. Alleen op de omwenteling der aarde om hare as zou het vergrooten van den diameter van invloed zijn kunnen, en wel zal eene vergrooting van den diameter eene afname, en eene verkleining van den diameter eene toename der omwentelings-snelheid veroorzaken. Maar op de beweging om de zon kan zulk eene verandering hoegenaamd geen invloed hebben.
Zutphen.
Dr. H.W. Schroeder van der Kolk.
Op de mededeeling aan Dr. Winkler van bovenstaand schrijven van Dr. Schroeder van der Kolk ontving de redactie den volgenden brief:
Mijnheer de Redacteur!
Ik dank u voor de lezing van Dr. Schroeder van der Kolk's ongevraagde aanmerkingen op mijne 1ste palaeontologische bijdrage, in het nummer van Juni 11. opgenomen. Mag ik mijne gezegden, die door genoemden geleerde zoo vriendelijk met den titel van ‘onjuiste voorstellingen’ vereerd worden, trachten te verdedigen? Zijne laatste aanmerking betreft mijne vooronderstelling van een aardbol die hol