Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1865
(1865)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |||||||||||||||||
XI.De Assemblée Législative had eindelijk besloten, dat de vorstelijke personen naar den Temple zouden worden overgebracht. Toen men derwaart vertrok, toonde de koningin, dat haar schoen gescheurd was en zeî ze glimlachend: - ‘Wie zou gelooven, dat de koningin van Frankrijk gebrek aan schoenen had!’ Reeds den 19 Augustus werden de princesse de Lamballe en Madame de Tourzel van de koningin gescheiden en naar den kerker la Force overgebracht. Dit was het eerste droevige afscheid van trouwe vrienden, om ze nooit weêr te zien, een gering voorspel van wat nog volgen zou. En reeds nu was de smart der koningin zoo hartroerend en dieptreffend, dat een vurig republikein als Manuël, prokureur-generaal van het gemeentebestuur, zich tot tranen bewogen gevoelde en zich geweld moest aandoen, om uiterlijk de ruwe ongevoeligheid te vertoonen, waarop hij zich zoo dikwerf beroemde. Iederen morgen, als de koningin in haren kerker ontwaakte, kwamen, zoo ras haar toilet voltooid was, de soldaten van de wacht binnen en den gantschen dag lang was er geen woord, geene beweging, geen blik der vorstelijke personen, die niet door dezen werd bespied. Zelfs des nachts bleven zij in de antichambre - eenige dagen geleden door Madame de Lamballe be- | |||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||
trokken - en bespiedden zij de koningin in haren slaap. Marie-Autoinette gevoelde de hevigste verontwaardiging over dit stelsel van spionneeren. Hare fierheid, als vrouw, als koningin, kwam er met heftigheid tegen op. Geene klacht mocht baten - zij moest de bewaking ondergaan. Zij was in de hoogste mate prikkelbaar en zenuwachtig; haar gemoed was vol bitterheid over de duldelooze jammeren, die thands met onafgebroken felheid tegen haar voortwoedden. Zij kon het hoofd niet buigen als Madame Elisabeth, eene heilige vrouw - zij behoorde nog aan de waereld door haar echtgenoot en hare kinderen. Toen op den derden September de koninklijke familie aan tafel zat, deed zich eensklaps weêr het akelig gejoel en het woest gedruisch der volksheffe hooren. Aanstonds ging men naar de kamer der koningin. Een soldaat komt met vier koppensnellers binnen en eischt, dat de gevangenen zich aan 't venster voor het volk vertoonen. De koning wil weten waarom. - ‘Welnu, als ge 't weten wilt -’ zegt een dier kerels - ‘'t is om u het hoofd van Mevrouw de Lamballe te toonen!’ Niet éen kreet, niet éen snik ontsnapt der koningin, die versteend van schrik naar buiten staart. Het schoone blonde hoofd der princesse, door de doodstrekken misvormd en met bloed bemorst, wordt op eene piek rondgezwaaid. Dien gantschen dag zat Marie-Antoinette in sprakelooze vertwijfeling; geen enkel geluid rolde van hare lippen. Maar weldra heeft het eentoonige kerkerleven de eerste heftige smart doen bedaren. De koning houdt zich bezig met den dauphin Latijn te leeren. Marie-Antoinette voltooit het godsdienstig onderwijs harer dochter. Zij poogt haren echtgenoot verstrooying te verschaffen door schaakspel of lektuur - eindelijk houdt ze zich onledig met de noodzakelijke herstellingen van het linnengoed; want de koninklijke familie zal thands voor 't eerst gebrek leeren kennen. 's Nachts, als Lodewijk XVI slaapt, herstellen de beide gevangen koninklijke vrouwen zijn eenigen rok - zijn rok, die de modekleur dier dagen vertoonde, de couleur cheveux de la Reine. En als eindelijk eenig linnengoed aan de gevangenen werd toegestaan, noodzaakte de pas ingestelde Republiek de koningin, om eigenhandig de kroonen boven de merkteekenen weg te tornen. Want Lodewijk Capet en Marie-Antoinette zijn van de koninklijke waardigheid vervallen verklaard - de kroon is van hun hoofd gevallen! Maar reeds lang was dit cieraad van hun rang voor hen allen overbodig geworden - zij | |||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||
droegen eene andere kroon, de bloedige doornkroon van hun Verlosser! Op den 30 September besluit de Republiek, om Lodewijk Capet van zijne echtgenoote te scheiden. Nieuwe, ondragelijke smart! De hartstochtelijke droefheid der koningin weet van een stompzinnigen en bestialen sansculotte, als Simon, de gunst te verwerven, dat men elkander ten minste gedurende den maaltijd mag zien. Twee lange maanden kruipen in dien toestand met loomen tred voorbij. De koning wordt ziek, wat later de dauphin - op last van het gemeentebestuur naar den kerker zijns vaders overgebracht. De smart der koningin wordt dagelijks somberder, wanhopiger. Den 7 December deelt de koning haar mede, dat hij weldra voor de Konventie zal moeten verschijnen, dat zijn proces aanvangt. Dienzelfden dag komt eene kommissie uit den gemeenteraad den gevangenen alle snijdende of scherpe voorwerpen ontnemen - als hadde men met krimineele misdadigers te doen. Zelfs de schaar der koningin werd weggenomen en men zag Marie-Antoinette, als ze haar linnengoed verstelde, haar draad met de tanden afbreken! Geene enkele marteling werd der koningin gespaard gedurende het proces des konings. Sints zijne terugkomst uit de Konventie had zij hem niet gezien - hare dochter wordt ziek van angst, zij zelve brengt elken nacht slapeloos door. Soms ook steeg het keizerlijk bloed haar naar 't voorhoofd; dan barstte haar lang bedwongen toorn los en vol majesteit, met vlammende blikken, vroeg ze den leden van den gemeenteraad, volgens welke wet zij het recht hadden echtgenooten van elkander te scheiden, en beval ze met de edelste verontwaardiging, dat men haar aanstonds met den koning zou vereenigen! Op den 20 Januari 1793 wordt haar eindelijk eene bijeenkomst toegestaan - want Lodewijk Capet was wegens hoogverraad door de nationale Konventie ter dood veroordeeld. Treffend tooneel, dit laatste afscheid van den geliefden echtgenoot, van broeder en vader! De soldaten der wacht kunnen voor eene glazen deur dit tafereel der uiterste menschelijke ellende beschouwen. De koningin zit aan de linkerzijde des konings, Madame Elizabeth aan zijne rechter. De kinderen staan bij den koning, de dauphin tusschen zijne knieën. Eerst spreekt de koning - daarna barsten allen in tranen uit. Eene pooze later klinken weder de woorden des konings en nogmaals over- | |||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||
stemmen hem de snikken der zijnen. Daarop buigen allen het hoofd. - De koning zegent zijne vrouw, zijne zuster, zijne kinderen. De kleine hand van den dauphin heft zich op - Lodewijk XVI doet hem zweren, dat hij den moordenaars zijns vaders vergiffenis zal schenken. Daarna werd geen woord meer gesproken - het gantsche gezin slaakte slechts een lange smartkreet om erbarming! | |||||||||||||||||
XII.Onder het Paleis van Justitie, in het hart van Parijs aan de oevers der Seine gebouwd, bevindt zich de kerker der Conciergerie. Het gebouw zelf is eeuwen oud. Oorspronkelijk was het een versterkte burcht der eerste fransche koningen - later veranderde het van bestemming en op den tweeden Augustus 1793 werd het de laatste gevangenis van Marie-Antoinette. Treffende les der geschiedenis! Het bolwerk van 't koningschap en 't féodalisme werd de kerker eener koningin, eener martelaresse, die onschuldig en vreeselijk zou lijden voor de onderdrukking van twintig koningen. In den nacht van den tweeden Augustus, omstreeks drie uren werd Marie-Antoinette daar overgebracht. Er was veel geschied in de zeven maanden, die verloopen waren, sints de Republiek Lodewijk Capet had geguillotineerd. Bij al haar lijden had de koningin sommige trekken van edelmoedigheid en trouw mogen waardeeren. Er waren vele pogingen aangewend, om haar te doen ontsnappen. Eerst was het een edelman, de heer de Jarjayes, toen een lakei Turgy, toen een lid van den parijschen gemeenteraad, de boekverkooper Toulan, eindelijk een adellijk avonturier, de baron de Batz, allen werden ontdekt - aller plannen mislukten, sommigen van hen werden geguillotineerd. Daarna had het Comité de salut public goedgevonden: ‘om den zoon van Capet te scheiden van zijne moeder. Op den 3 Juli 's avonds te tien uren was men gekomen, om moeder en zoon van elkander te rukken. De koningin was naar haar kind gevlogen, had hem in hare armen gekneld en met haar lichaam beschermd, tegen wien hem aan haar wilde ontnemen. Een uur lang wordt er geworsteld tusschen de koninklijke moeder en de gemeene soldaten, die ten slotte dreigen den knaap te zullen vermoorden - daarop is den dauphin vrij en wordt hij weenende naar zijn cipier Simon gesleurd. Den 1 Augustus | |||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||
des nachts te twee uren wordt de gevangene uit haar slaap gewekt, daar de nationale Konventie een nieuw dekreet heeft vastgesteld: ‘Marie-Antoinette wordt naar de revolutionnaire rechtbank verwezen: zij zal oogenblikkelijk worden overgebracht naar de Conciergcrie!’ Zij kleedt zich in de tegenwoordigheid der soldaten. Men vordert haar alles af, wat ze bij zich heeft. Zie hier den kompleeten katalogus der voorwerpen, welke Marie-Antoinette op dat oogenblik bezat: - de archivaris Emile Campardon deelt ze ons meê volgens de brutale formule uit het procesverbaal van de terechtstelling der weduwe Capet:
Na al deze heilige voorwerpen, als zoovele bewijsstukken van schuld te hebben verzegeld, wordt de koningin genoodzaakt hare dochter Marie-Thérèse en hare zuster Elisabeth te verlaten. De zieleangst en de smartkreten dier vrouwen te beschrijven, gaat boven elk menschelijk vermogen. Toen de koningin de lage poort van den Temple verliet, stiet zij het hoofd tegen het kozijn. Men vroeg haar of ze zich had zeer gedaan. ‘O neen!’ - andwoordde zij - ‘op dit oogenblik kan mij niets ter waereld meer zeer doen!’ | |||||||||||||||||
XIII.Marie-Antoinette bleef in de Conciergerie van den 2 Augustus tot den 16 Oktober 1793. De naauwkeurigste en trouwste | |||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||
berichten over dit tijdvak worden gevonden in de verklaringen van Rosalie Lamorlière, dienstmaagd van de cipiers der Conciergerie, gedurende de gevangenschap der koningin. Het onderzoek van den keizerlijken Archivaris Campardon omtrent de geloofwaardigheid harer berichten gaf volkomen voldoende uitkomsten - het ontbrekende kan gemakkelijk uit de officiëele bescheiden der revolutionnaire rechtbank worden aangevuld. Voor eene pooze geven wij het woord aan de dienstmaagd uit de gevangenis, daar hare eenvondige vertelling het ontzettende van den toestand op het helderst doet uitkomen. - ‘Den eersten Augustus 1793’ - vangt Rosalie Lamorlière aan - ‘des namiddags zeî Madame Richard fluisterend tegen mij: ‘Rosalie, we zullen van nacht blijven waken, ge kunt op een stoel wat slapen - want de koningin zal uit den Temple naar deze gevangenis worden overgebracht.’ En aanstonds zag ik, dat zij orders gaf, om den generaal Custine uit de raadkamer (chambre du conseil) te brengen, ten einde er de vorstin in te plaatsen. Een stokbewaarder werd naar den meubelmaker der gevangenis gezonden. Hij bestelde er eene krib, eene peluw, eenig licht deksel en eene waschkom. Men bracht dit weinige in de vochtige kamer van den generaal Custine - men voegde er eene gemeene tafel en twee gevangenis-stoelen bij. Zoo was het amenblement, 't welk men voor de koningin van Frankrijk gereed maakte. - Omstreeks drie uren des morgens was ik in een fautenil in slaap gevallen, toen Madame Richard mij bij den arm trok en mij plotseling deed ontwaken: ‘Kom Rosalie!’ - zeî ze. - ‘Spoedig, spoedig, word wakker! Neem dit licht! Daar zijn ze!’ Ik ging bevende naar beneden met Madame Richard naar het vertrek van den generaal Custine - achter in een zwarten gang. De koningin was er al. Eene menigte gendarmen stond voor de deur. Verschillende officiers en administrateurs der gevangenis waren binnen in de kamer, waar ze zacht met elkaâr praatten. De dag begon aan te breken. Eindelijk ging men heen en bleef Madame Richard met mij alleen bij de koningin. Ik bemerkte dikke zweetdroppels op het gelaat der vorstin. Zij wischte ze twee of drie maal af met haar zakdoek. Ze beschouwde de akelige naaktheid van het vertrek met verbazing - eindelijk zag ze met eenige oplettendheid naar mijne meesteresse en mij. Daarna steeg de koningin op een klein taboeret, dat ik uit mijne kamer gebracht had en hing haar horloge op aan een | |||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||
spijker, dien zij op den muur ontdekte en begon zij zich uit te kleeden, om zich naar bed te begeven. Ik naderde eerbiedig en bood mijne diensten aan. - ‘Dank u mijn kind!’ - zeî ze zonder boosheid of trots - ‘ik help mij zelve, sints ik geene bedienden meer heb.’ Het was helder dag. Wij brachten onze lichten weg en de koningin legde zich op een voor haar wel zeer ellendig bed, maar waarover wij ten minste zeer fijn linnen hadden gespreid en waaraan we een hoofdkussen hadden toegevoegd. - Des morgens plaatste men twee gendarmen in het vertrek der vorstin en gaf men haar eene oude vrouw van tachtig jaren, om haar te bedienen. In de eerste 40 dagen kwam ik niet veel bij de koningin. Ik vergezelde Madame Richard of haar man, als we een déjeuner brachten om negen uur, of het diner, 't welk gewoonlijk om twee uren-halfdrie bediend werd. Madame Richard plaatste het couvert en ik bleef uit eerbied dicht bij de deur staan. Maar hare Majesteit was zoo goed er op te letten en bewees mij de eer te zeggen: ‘Kom nader Rosalie! wees niet bang.’ De oude vrouw, die den zwarten japon der koningin zeer netjens had versteld, werd als ongeschikt weggezonden en vervangen door eene jonge vrouw, Harel genaamd, tegen wie de koningin bijna nooit sprak. - De beide gendarmen (altijd dezelfden) heetten Dufrêne en Gilbert. Deze laatste was ruwer dan zijn kameraad de brigadier. Soms keek de koningin - als wij de tafel dekten - uit verveling naar hun spel, zoolang Madame Richard of de Concierge er bij waren. - Eens bracht Madame Richard haar jongste kind meê, 't welk er zeer aardig uitzag met blond hair en mooye blaauwe oogen, hij heette Fanfan. De koningin sidderde hevig, toen zij het mooye kind zag, nam hem in hare armen, kuste hem en begon te weenen, terwijl ze van Monsieur le Dauphin vertelde, die bijna even oud was, en waarover ze dag en nacht peinsde. Deze ontmoeting deed haar zeer smartelijk aan. Madame Richard zeide mij, toen wij boven waren gekomen, dat ze haar zoon nooit weêr zou meênemen. - Omstreeks half September gebeurde er iets zeer ongelukkigs, dat zeer onaangename gevolgen voor de koningin had. Een vermomd officier, Monsieur de Rougeville, werd in den kerker der vorstin gebracht door een officier der municipalen, Michonis geheeten. De Rougeville, die de koningin kende, liet eene bloem bij haar japon vallen, waarin een brief was, naar ik vernam. Vrouw Harel zag alles - en maakte er rapport van aan Fouquier-Tinville, die altijd voor middernacht de gevangenis kwam | |||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||
inspekteeren. De twee gendarmen werden ook gehoord. Het goevernement meende, dat er een groot komplot gesmeed werd, om de koningin te doen ontvluchten - en aanstonds gaf men strenger en wreeder orders. Madame Richard en haar man werden gevangen genomen - vrouw Harel kwam niet terug, en we zagen als nieuwe concierge der gevangenis den cipier van la Force komen, Bault geheeten. Op het eerste gezicht scheen Bault ruw en streng, maar innerlijk was hij een goed man. De administratie liet toe, dat ik als keukenmeid in zijne dienst bleef, daar er geen reden was, om mij te verdenken. Toen Bault voor de eerste reis bij de koningin kwam, ging ik meê en bracht der koningin de gewone bouillon voor haar déjeuner. Zij zag Bault aan, die naar republikeinsche mode gekleed was met een pantalon en vest uit een stuk, carmagnole-pantalon genoemd - en die, met zijne sleutels in de hand, bij de deur tegen den muur stond. De koningin zette hare nachtmuts af, nam een stoel en zeide met hare aangename stem: - ‘Rosalie, gij zult me van daag kappen!’ De cipier liep ijlings op die woorden toe, greep den kam en zeî tot mij: - ‘Laat staan, laat staan, ik zal het wel doen!’ De koningin ten hoogste verbaasd, zag Bault met een blik vol majesteit aan - een blik, dien men onmogelijk zou kunnen beschrijven. - ‘Ik dank u!’ voegde zij er bij, stond dadelijk op, scheidde heur hair zelve en zette hare muts op. Haar kapsel was zeer eenvoudig - zij scheidde heur hair op 't voorhoofd en deed er eenig welriekend poeder over. Datzelfde oogenblik nam de koningin een stuk wit lint van de tafel en zeî me met een treurig vriendelijken blik, die mij tot in het diepst der ziel roerde: - ‘Rosalie, neem dit lint en bewaar het altijd als een souvenir van mij!’ De tranen sprongen mij uit de oogen en ik bedankte Madame met eene buiging. Toen de cipier met mij op het corridor was gekomen, nam hij mijn lint en zeî me boven op zijne kamer: - ‘'t Spijt me wel, dat ik die arme vrouw verdriet moet doen - maar mijne pozitie is uiterst moeyelijk. Richard en zijne vrouw zijn gevangen. In Godsnaam, Rosalie, wees voorzichtig of ik ben verloren!’ - Den 2 Augustus, den nacht, toen de koningin van den Temple kwam, merkte ik op, dat zij geene kleederen of linnengoed had meêgenomen. Den volgenden dag en later vroeg de ongelukkige vorstin om linnengoed, maar Madame Richard durfde haar niets leenen. Eindelijk ging de municipaal Michonis, die een edel mensch was, naar den Temple | |||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||
en den tienden dag bracht men der koningin een pak, dat zij dadelijk opende. 't Waren fraaye batisten hemden, zakdoeken, fichus, zijden kousen, een wit négligé voor 's morgens, een paar nachtmutsen en verscheiden stukken lint. De koningin werd aangedaan en zeî tot Madame Richard en mij: - ‘Ik herken aan de zorg, waarmede dit alles is ingepakt, de lieve attentie mijner arme zuster Elisabeth.’ - De koningin had groot gebrek aan naalden en ander werkgereedschaap - want ze hield zich gaarne met handwerk bezig. Ik bemerkte, dat ze van tijd tot tijd dikke wollen draden trok uit eene soort van tapisserie, welke aan den muur bevestigd was. Zij maakte er vlechtwerk van met behulp van eenige spelden, terwijl haar knie haar tot speldenkussen diende. - Hare liefde voor bloemen, was, naar hare eigene bekentenis, een ware hartstocht. In den beginne plaatsten we van tijd tot tijd een bouquet op hare kleine eikenhouten tafel. Bault durfde dit niet meer toestaan. - 's Morgens als ze opstond, trok ze kleine pantoffels aan, en om den anderen dag poetste ik hare fraaye zwarte schoenen, waarvan de hak, à la Saint-Huberty, twee duim breed was. Soms kwam men den concierge uit zijne loge halen voor noodzakelijke dingen in de gevangenis - dan liet hij mij alleen onder toezicht van een officier der gendarmerie. Eens nam, tot mijne groote verwondering, de officier een der schoenen van de koningin en krabde hij met de punt van zijn degen de roestvlakken weg, die door de vochtige steenen zich aan de zool vertoonden. De priesters en edelen, die als gevangenen op het binnenhof wandelden, zagen dit door het tralievenster. Toen ze ontdekten, dat de officier een braaf man was, verzochten ze mij, naderbij te mogen komen, om de schoenen van de koningin te zien. Daarop namen zij de schoenen in handen, lieten ze aan elkander zien en overdekten ze met kussen. - Madame Richard had, tengevolge van een dekreet, haar zilverwerk weggeborgen - de koningin moest zich van tinnen lepel en stalen vork bedienen, die ik altijd zoo zindelijk en helder hield, als mogelijk was. De koningin at met vrij grooten eetlust - en deelde haar kip in twee stukken, om voor twee dagen te dienen. Zij liet van den tweeden schotel, van hare groenten nooit iets over. Als ze gegeten had, zeî ze zacht een klein dankgebed en stond ze op, om heen en weêr te wandelen. Dit was voor mij het teeken om heen te gaan. Ik mocht nimmer een glas in hare gevangenis laten. Eens kwam de ridder de Saint-Leger mij tegen, uit de | |||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||
griffie naar de binnenplaats gaande, en zag, dat ik een glas half vol water droeg. - ‘Heeft de koningin uit dit glas gedronken?’ - vroeg hij mij. Ik andwoordde ja. Oogenblikkelijk nam de ridder de Saint-Leger zijn hoed af en dronk het glas met eerbied en vreugde leêg. - Hare Majesteit had, zooals ik gezegd heb, noch kast, noch kommode in haar vertrek. Toen haar kleine voorraad linnen van den Temple gekomen was, vroeg ze mij om eene doos, ten einde het er in te bergen. Madame Richard, die dit niet aan 't bestuur der gevangenis vragen durfde, gaf mij verlof, om aan de vorstin eene hoedendoos te leenen, welke zij met evenveel plezier ontving, alsof deze het allerschoonste meubel geweest ware. De reglementen lieten niet toe, om spiegels te geven en iederen morgen vroeg de koningin er om. Madame Richard vergunde mij een klein spiegeltjen aan de koningin te leenen. Ik kreeg eene kleur, toen ik het haar aanbood. Dat spiegeltjen was op straat gekocht en had maar 25 sous in assignaten gekost. Ik herinner het mij nog zeer goed, het was met een rand van grof rood papier en van chineesche letters voorzien. De koningin nam dat spiegeltjen met onderscheiding aan en bediende er zich van tot op den laatsten dag. - Zoolang Madame Richard er was, bleef het diner der vorstin zeer fatsoenlijk - ik durf zeggen, dat het zelfs zeer zorgvuldig was klaar gemaakt. Men kocht het beste voor haar en telkens kwamen drie of vier koopvrouwen, die den cipier herkenden, hem schreyende het fraaiste wild en de mooiste vruchten brengen. ‘Voor onze koningin!’ zeiden ze. Toen de Richards gevangen genomen waren, veranderde dit alles. De koningin kon het gemakkelijk bemerken, maar ze liet zich geene enkele klacht ontsnappen. Ik bracht haar alleen soep en twee schotels - ieder dag een schotel groenten en voorts een kip of kalfsvleesch om den anderen dag. Maar ik maakte het zoo goed mogelijk klaar. Hare Majesteit, die buitengewoon net en delikaat was, merkte op, dat mijn linnengoed altijd helder wit was en scheen met hare blikken mij te bedauken voor deze attentie. Soms bood ze mij haar glas aan, om haar in te schenken. Zij dronk nooit iets anders dan water, zelfs te Versailles, zoo als ze soms vertelde. Ik bewonderde de schoonheid van hare handen, wier blankheid en fijnheid boven alle beschrijving verheven waren. - Voordat de familie Richard gevangen genomen was, werd het linnengoed der koningin gewasschen door Madame Saulieu, onze gewone waschvrouw - maar na de gebeurtenis | |||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||
met de bloem kwam onze waschvrouw niet terug. De griffier van de revolutionaire rechtbank nam het linnen der koningin in beslag, behalven de mutsen en de fichus, en schoon men haar later een en ander terug gaf, geschiedde dit echter bij lange tusschenpoozen en had de koningin de nijpendste behoefte. Ik bemerkte het, scheurde stil mijne hemden stuk en verborg het linnen onder haar hoofdkussen. Den vierden of vijfden dag namen de inspekteurs haar een gouden nurwerk af, dat ze nog uit Duitschland had meêgenomen, om onze dauphine te worden. Ik was er niet bij, toen zij haar dit uurwerk afnamen, maar Madame Richard sprak er van, dat ze zeer geweend had, toen ze het horloge had moeten afstaan! Gelukkig wisten de kommissarissen niet, dat zij een zeer kostbaar medaljon om den hals droeg aan een klein zwart koordjen. Dit medaljon bevatte eenige lokken hair van den dauphin en zijn portret. De koningin had nog twee diamanten ringen en haar trouwring, toen zij in de Conciergerie kwam. Deze twee ringen waren, zonder dat zij er zich rekenschap van gaf, een soort van amuzement voor haar. Als zij stil zat na te denken, deed zij ze van haar vinger af en stak ze aan andere vingers. Na de affaire met de bloem zagen de ellendelingen de diamanten schitteren en namen zij ze haar af, met het zeggen, dat zij ze later terug zou ontvangen. - De koningin leed grooten last van de vochtige koude der eerste dagen van Oktober. Zij beklaagde er zich over op minzamen toon en het deed mij buitengewoon groot verdriet haar lijden niet te kunnen verzachten. Ik nam 's avonds altijd haar nachtgewaad onder de peluw weg. Dan liep ik spoedig naar boven, om het te verwarmen en keerde ik zoo gaauw mogelijk terug naar de gevangenis, om het op nieuw onder het kussen te leggen. Zij merkte deze kleine zorgen en mijne eerbiedige trouw en bedankte mij met een blik vol genegenheid alsof ik iets anders gedaan had dan mijn plicht. Men gaf haar noch lamp noch toorts en ik bleef zoo lang mogelijk bij haar, opdat mijne achtenswaardige gebiederesse nog een oogenblik zou bevrijd blijven van hare duisternis en hare eenzaamheid. Om naar bed te gaan, had ze alleen den flaauwen lichtstraal, welke de réverbère van de binnenplaats soms in haar kerker zond.’ Tot dus ver de verklaringen van Rosalie Lamorlière. | |||||||||||||||||
[pagina 590]
| |||||||||||||||||
XIV.Eene poging tot ontsnapping was alzoo mislukt. De heer de Rougeville, aide-de-camp van Washington, later luitenant-kolonel der nationale garde te Parijs, was in zijn hart een vurig royalist. Hij had de koningin op den 20 Juni bijgestaan in de Tuileriën en poogde, met gevaar van zijn leven, haar uit de Conciergerie te doen ontsnappen. Zijn ontwerp mislukte. Het eenvoudigroerend verhaal der trouwe dienstbode heeft het ons geleerd. De dag van het proces der koningin was eindelijk nabij gekomen. Op den 12 Oktober des nachts onderging zij een geheim verhoor voor de revolutionnaire rechtbank - twee uren, nadat zij zich te bed had begeven. Zij kwam zeer ontsteld terug en liep den volgenden dag haar kerker steeds driftig op en neêr. Op den 15 Oktober zou de groote procedure tegen de weduwe Capet aanvangen. Des morgens te negen uren trad zij de gerechtzaal binnen. We nemen even het procesverbaal der terechtzitting ter hand. ‘Procesverbaal der zitting van den 23 dag der eerste maand van het tweede jaar der Republiek. De zitting wordt geopend voor het publiek en is saâmgesteld uit Amand Martial Joseph Hermann, voorzitter, uit Pierre André Coffinhal, Antoine Marie Maire, Joseph Francois Ignace Donzé-Verteuil en Gabriël Deliège, rechters, voorts uit Antoine Quentin Fouquier-Tiuville, openbaar aanklager, en uit Nicolas Joseph Fabricius, griffier. Zijn binnengekomen de burgers Antonelle, Renaudin, Souberbielle, Fiévé, Besnard, Thoumin, Chréstien, Gauney, Trinchard, Nicolas, Lamière, Desboisseaux, Baron, Sambat en Devèze, gezworenen, welke geplaatst zijn midden voor de balie, op de plaatsen voor hen aangewezen en bepaald; vervolgens is binnengebracht Marie-Antoinette, weduwe van Louis Capet, vrij en zonder boeyen, en is geplaatst op den gewonen fauteuil, waarop de beschuldigden plaats nemen, zoodanig, dat ieder haar zien kan. Ook zijn binnengekomen de burgers Tronson-Ducoudray en Chauveau-Delagarde, rechtsgeleerden, raadslieden en officiëele verdedigers der beschuldigde.’ Tot hiertoe het proces-verbaal. Wij kennen thands de akteurs van deze afschuwelijke juridische tragoedie. Het ontzettend kontrast tusschen de keizerlijke beschuldigde en al die anderen: rechters, jury, openbaar ministerie en publiek, is uiterst moeyelijk beknopt en volledig te beschrijven. Op den 15 Oktober werd bij die | |||||||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||||||
terechtzitting eene ontknooping voltooid, welke met den staatkundigen moord van Lodewijk XVI was aangevangen - het eeuwenheugend drama van tyrannische onderdrukking en morrend volkslijden werd eindelijk uitgespeeld. Maar juist het meest kenmerkende van die ontknooping bestond in dit feit, dat al wat nobel, ontzachwekkend, verheven, schoon en heilig was, zich in de rampzalige beschuldigde openbaarde, terwijl al wat laag, terugstuitend, gemeen, leelijk en verfoeilijk was, zich door rechters, gezworenen en omstanders deed vertegenwoordigen. De koningin had zich voor de zitting met alle mogelijke zorg gekleed: zij wilde der Republiek niet verwijten, dat men haar in de uiterste armoede en schamelheid deed verkwijnen. Zij droeg haren langen zwarten japon, dien ze na den dood des konings van het gemeentebestuur had verzocht en verkregen. Heure grijze hairen waren zorgvuldig gescheiden en gepoeyerd. Op haar hoofd had ze hare batisten muts met geplooide strooken en zwarte krippen barbes. Haar gelaat was uiterst bleek en, zoo het mogelijk was, nog vermagerd, sints zij de Conciergerie binnentrad. Hare schoone blaauwe oogen hadden al hun vuur in bittere tranen weggeweend. Zij waren als verglaasd, maar zagen toch met kalme waardigheid in 't ronde, breede zwarte kringen getuigden van bovenmenschelijke angsten en lange slapelooze nachten. Toch was hare gantsche houding majestueus, aandachtig, kalm. Soms scheen ze in gedachten verzonken en speelde zij met hare vingers over de leuning van haar armstoel, alsof zij de toetsen eener piano aanraakte. En wie zijn de rechters, wie zijn de gezworenen? Hermann - een slecht jurist, later geguillotineerd - Coffinhal, een verloopen medicus, geguillotineerd na den negenden Thermidor - Maire, advokaat bij 't parlement, oud-royalist - Donzé Verteuil, een man, die tapisserie maakte op die banken - en Deliège, een onbekend man uit eene provinciestad. Wie was de openbare aanklager? Fouquier-Tinville, een bekend, oud jurist met het gemoed van een Caligula, later geguillotineerd. Wie waren de gezworenen? Oud-soldaten, muziekhandelaren, chirurgiens, limonadeverkoopers, pruikenmakers, dragonders en straatzangers werden opgeroepen om te oordeelen. Wij hebben hunne obskure namen uit het proces-verbaal meêgedeeld. Het proces vangt aan: - ‘Hoe is uw naam?’ vraagt Herman. | |||||||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||||||
- ‘Ik heet Marie-Antoinette van Lotharingen van Oostenrijk!’ - ‘Wat is uw beroep?’ - ‘Weduwe van Lodewijk, vroeger koning der Franschen.’ - ‘Uw leeftijd?’ - ‘Zeven-en-dertig jaren!’ Daarna vangt Fouquier-Tinville aan eene even ongunstige als laaghartige akte van beschuldiging voor te lezen. Wij sparen u de byzonderheden. Het waren eenvoudig de grieven van een republikein tegen eene jonge, schoone, geestige koningin - het waren de natuurlijke eigenschappen van haren rang voorgesteld als misdaad. Het tweede deel der beschuldiging behelsde eene herhaling van de gewone leugenachtige lasteringen, die sints vele jaren tegen Marie-Antoinette in omloop waren. Het derde deel ging alle menschelijke verbeeldingskracht te boven. Het was de bekende beschuldiging van Hébert - van Hébert, den man, wiens naam alleen genoeg is om de Muze der Geschiedenis schaamrood en met walging het hoofd te doen afwenden - van Hébert, den exkontroleur van sorties aan het Théatre des Variétés, later lid van den gemeente-raad en redakteur van het slijk- en bloedjournaal le Père Duchesne - van Hébert, wien de heilige wraak der Voorzienigheid tot ieders satisfaktie op dezelfde guillotine bracht, waardoor hij zoo menig onschuldig slachtoffer deed vallen! Hébert beschuldigde de koningin, dat zij haar achtjarig kind had verdierlijkt, om over zijne ziel te kunnen heerschen - de vrome Madame Elisabeth zou medeplichtig geweest zijn aan die afgrijselijke wandaad. Juist hierover had gedurende de terechtzitting een zeer merkwaardig incident plaats. Een der gezworenen vroeg, waarom de beschuldigde niet op de verklaring van Hébert had geandwoord. Hierop interpelleerde de voorzitter de beschuldigde. Maar Marie-Antoinette, die hare lippen niet had willen bezoedelen met een andwoord op zulk eene aanklagt zeide thands met al de majesteit der onschuld en al de verontwaardiging van een rein gemoed: ‘Ik heb niet geandwoord, omdat er beschuldigingen zijn, waarop het menschelijk gevoel het andwoord moet schuldig blijven. Eene moeder kan zoo iets niet doen!’ - En zich vervolgens wendende tot de vrouwen onder het publiek en der tribune, voegde zij er bij: - ‘Ik beroep mij op al de moeders, die hier tegenwoordig zijn!’ Een luid gemurmel van afgrijzen tegen den ellendigen Hébert doortrilde de gantsche menigte. | |||||||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||||||
XV.Het was vier uren des nachts. De afloop van 't proces kon niet twijfelachtig zijn. De gezworenen hadden geandwoord. En de prezident ‘rechtsprekende op het requisitoir van den openbaren aanklager, volgens de wetten door dezen aangehaald, veroordeelt gezegde Marie-Antoinette, genaamd van Lotharingen van Oostenrijk, weduwe van Lodewijk Capet, tot de straffe des doods.’ De koningin stond op en steeg van de trappen der balie zonder eenige ontroering - zij opende zelve de ballustrade. Het laaghartige graauw der tribunes applaudisseert - applaudisseert tot de galm onder de gewelven in den kerker der koningin eene echo vindt. De arme keukenmeid Rosalie Lamorlière barstte in onstuimig geween uit, toen zij het vonnis vernam. Eerst hield de koningin zich bezig met een langen brief aan Madame Elisabeth, waarin ze al de fijnheid van heur liefderijk hart openbaarde, al de tranen van hare laatste wanhoop uitstortte. Tegen half zeven uren des morgens trad Rosalie in hare kamer en vroeg haar of ze niets noodig had. De koningin lag geheel in 't zwart gekleed op haar leger, met het gelaat naar het venster, het hoofd op de hand. - ‘Mevrouw!’ - zeide Rosalie sidderend - ‘gisteren avond en gisteren heeft u niets gebruikt! Wat mag ik u van morgen brengen?’ - Toen schreide de koningin hartstochtelijk en andwoordde: - ‘Mijn kind ik heb niets noodig, het is met mij gedaan!’ - Maar de trouwe dienstbode sprak van een goeden bouillon, welken ze gereed had gemaakt en de koningin stond haar toe dien te brengen. Daarna gebruikte Marie-Antoinette eenige lepels vol. Tegen zeven uur kwam er een door de Republiek erkende priester, waarmeê de martelaresse niet wilde spreken. Rosalie kwam nu ook terug, om haar te helpen kleeden naar haar laatsten wensch. Daartoe begaf ze zich in de opening tusschen de kribbe en den muur. - Laatste onmenschelijke wreedheid van de eene en ondeelbare Republiek! Toen Marie-Antoinette zich gereed maakte, om voor 't allerlaatst van kleeding te verwisselen, trad aanstonds de officier der gendarmerie naar de krib om de koningin ook thands nog te bespieden. Oogenblikkelijk trok ze een doek over hare schouders en zeî ze met de grootste zachtmoedigheid: ‘In naam der eerbaarheid verzoek ik u, jonkman! mij alleen te laten, terwijl ik mij kleed!’ - ‘Ik kan het niet toestaan!’- | |||||||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||||||
andwoordde de gendarme ruw - ‘Mijne orders bevelen, dat ik al uwe bewegingen in 't oog moet houden!’ De koningin zuchtte - en kleedde zich zoo omzichtig mogelijk in haar wit négligé van des morgens met een mousselinen doek onder de kin over elkander geslagen. Voorts zette zij eene eenvoudige batisten muts op, zonder strooken - zij hield hare zwarte zijden kousen en hare beste schoenen aan. Omstreeks acht uren kwam de beul Sanson. - ‘Gij komt vroeg, mijnheer!’ - zeide de koningin - ‘Kunt gij niet wat later terugkomen?’ - ‘Neen mevrouw. Ik heb last hier te zijn!’ De koningin was geheel gereed, zij zelve had zich het hair afgeknipt. Omstreeks elf uren leidde men de ter dood veroordeelde uit haar vertrek naar de griffie tusschen twee rijen gendarmes. Daar buiten was eene onafzienbare menigte saâmgestroomd. Dertig duizend man linietroepen en nationale garden stonden op straten en pleinen, waar de stoet moest voorbijtrekken. Om tien uren werd het rijden verboden in al de straten, die van de Conciergerie naar het Plein der Revolutie voerden. Ieders oog was in de nabijheid van het paleis der justitie op de vreeselijke kar des doods gevestigd. Het groote witte paard, de zitbank van ruwe planken, de wielen vol slijk en vuilnis - alles trok voortdurend de aandacht. Er wordt een bevel gegeven door een officier, het hek van 't paleis wordt geopend - de koningin verschijnt, geheel in 't wit gekleed. Hare armen zijn gebonden, de beul houdt het eind van een touw vast, 't welk de ellebogen der koningin naar achteren trekt. Sanson helpt haar met zorg in de kar klimmen, de priester, in burgerkleeding, zet zich naast de ter dood veroordeelde, de beul en diens knecht plaatsen zich staande achter in de kar. De reize begint langzaam. Marie-Antoinette is doodsbleek - ze ziet met onverschilligheid op de soldaten, op het volk, naar de opschriften der huizen. In de straat Saint Honoré heft eene moeder haar kind op - en de kleine zendt eene kushand naar de koningin. Dit was het eenige oogenblik, waarin ze gevaar liep in tranen uit te barsten. Het volk schreeuwt en applaudisseert. De akteur Grammont rijdt te paard onder het publiek en gilt met uitgetrokken sabel de laaghartigste scheldwoorden. Het schokken van de kar en de vastgebonden armen doen de martelaresse elk oogenblik vreezen, dat ze haar evenwicht zal verliezen - ze bijt zich daarom soms heftig op de lippen. Zoo langzaam gaat de kar vooruit, dat het twaalf uren | |||||||||||||||||
[pagina 595]
| |||||||||||||||||
slaat, als men op het Plein der Revolutie (Place de la Concorde) aankomt. Met onverschrokken tred bestijgt ze het schavot. Een blik naar de Tuileriën, een blik naar de zijde van den Temple, waar hare kinderen toeven - en aanstonds knielt ze neêr, om een kort gebed te doen - daarop valt de bijl. ‘Leve de republiek!’ klinkt het eensklaps uit duizenden raauwe keelen. En Sanson vertoont het hoofd van de weduwe Capet aan het nieuwsgierige publiek. | |||||||||||||||||
XVI.Zoo stierf Marie-Antoinette, omdat zij van keizerlijken bloede stamde, omdat men haar tot koningin van Frankrijk verheven had, omdat zij jong, schoon, geestig en beminnelijk was - omdat zij den geest der revolutie niet begrepen, maar gehandeld had, als de dochter van Maria-Theresia naar rang en traditie handelen moest. Haar dood was een gerechtelijke moord - te meer verfoeyelijk, naarmate de gewaande tuchtiging van 't koningschap reeds met den dood van Lodewijk XVI was voltrokken. De fransche revolutie moge voor den dood van ieder harer slachtoffers een geldigen grond aanvoeren - voor de terechtstelling der kouingin is geene geldige verontschuldiging mogelijk - zij is een moord in naam van vrijheid, gelijkheid en broederschap gepleegd. En naarmate die moord nog meer de treurige kleur eener laaghartige wraakoefening draagt, naar diezelfde mate klimt de zedelijke waarde der koninklijke martelaresse. Zij was in voorspoed onnadenkend en vermaaklievend geweest - in den kerker en op het schavot was zij edel en ontzachwekkend. Was het hare fout, dat zij de nieuwe orde van zaken noch voorzien, noch leiden kon - het volk maakte haar tot de levende inkarnatie van alle onrecht en tyrannie. En de Muze der Geschiedenis wier rechtmatige gramschap over de hoofden harer vijanden en rechters blijft zweven - stort tranen van eeuwige droefheid op het schavot dier rampzalige vorstin. De doodgraver van het kerkhof de la Madelaine de la Villel'Évêque schreef aan den avond van den 16 October in zijn register: - ‘De weduwe Capet. Voor de baar..........6 livres. Voor den kuil en de doodgravers 25 livres.’ Merkwaardig is voor ons het oordeel van een geschiedschrijver als Ernest Hamel, de enthousiastische biograaf van Saint-Just en | |||||||||||||||||
[pagina 596]
| |||||||||||||||||
Robespierre - die aldus over het proces der koningin spreekt: (Histoire de Saint-Just. Tom. I. Livr. III. p. 301). ‘Naar de meening der rechters was de exekutie van Marie-Antoinette eene nieuwe oorlogsverklaring aan de dwaze vorsten, die op het kongres van Pilnitz er van droomden Frankrijk te verdeelen. In de oogen der nakomelingschap zal deze dood een ontzettende dwaling blijven, minder misdadig dan de veroordeeling van den hertog van Enghien of van Maria Stuart, maar veel onstaatkundiger. ‘De koningin was schuldig - schuldig van hulp in den vreemde gezocht te hebben, schuldig omdat ze haren echtgenoot op den weg der reaktie had doen voortgaan, op den weg, die het koningschap ten verderve had geleid. Maar zoude men der arme vrouw niet veel moeten vergeven om de wille der vooroordeelen aan haar rang en familie verknocht, waarin men haar had opgevoed? Hoeveel wijzer en waardiger voor Frankrijk ware het geweest haar eenvoudig te hebben teruggegeven aan hare familie. Maar men waande het noodzakelijk zich even onverbiddelijk te toonen als de vijanden der republiek. Wij beklagen de koningin, als alle slachtoffers van politieke wraakzucht. De doodstraf werpt een sluyer over hunne fouten en schenkt hun de wijding van het martelaarschap. En Saint-Just bedroog zich, toen hij meende, dat het schavot hen met schande bedekt, - zij zijn het, die het schavot adelen. Hij zelf is er een voorbeeld van.’ Men bedenke, dat Ernest Hamel, de bloedverwant is van den terrorist, dat zijn vonnis eene uitspraak is van de uiterste linkerzijde der moderne republikeinsche partij. |
|