Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1865
(1865)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransche uitgewekenen in het Koningrijk der Vereenigde Nederlanden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den nood van het lot. Dit was de ontknooping van het bloedig drama, dat met de onthoofding van Lodewijk XVI aangevangen was, het oogenblik van de zegepraal der vorsten over de revolutie. Het zwaard had nu uitgediend en werd allerwege in de schede gestoken; ook de diplomatie had haar grootste taak volbragt. Evenwel was het er verre van af, dat hiermede het werk des vredes voltooid, en de rust in Europa teruggekeerd kon genoemd worden. Het ware in strijd met alle ervaring geweest, zoo de spanning, door de omkeering van al het bestaande gedurende de revolutie en het keizerrijk tusschen de oude en de nieuwe maatschappij overal te weeg gebragt, na de nederlaag van deze niet was opgevolgd door eene reactie daaraan evenredig. Schier in geheel Europa, zelfs Engeland niet uitgezonderd, deden de verschijnselen van dien terugkeer zich gevoelen. Restauratie was de leuze, en wie zich daartegen kantte, behoorde tot de groote Jacobijnen-zamenzwering, die alle troonen bedreigde en tegen welke men niet streng genoeg kon te werk gaan. In Frankrijk openbaarde zich de geest van reactie het hevigst en met reden. Was elders, vooral in Duitschland, de strijd tusschen de revolutie en het ancien régime voor een tijd gesmoord in den vereenigden weerstand tegen vreemd geweld, hier had het tegendeel plaats gehad. Terwijl de partij die binnenslands had gezegevierd in den strijd tegen Europa bezweken was, had de andere onder bescherming van vreemde bajonetten zich den weg naar Parijs gebaand en den troon beklommen. Het vaderland was overwonnen met de revolutie, de emigranten waren overwinnaars met den vreemdeling. Wat haat en bitterheid uit zoo diepe klove moest oprijzen, wie gevoelt het niet; - en wie verwondert zich, dat aan de eene zijde het vae victis met onverbiddelijkheid werd uitgesproken, terwijl aan den anderen kant alle middelen werden aangegrepen, om den opkomenden storm te bezweren en te redden wat nog te redden was? De partij der Bourbons gevoelde zich in 1815 sterk en dorstte naar eene wedervergelding, die haar na de eerste restauratie door 's konings eerewoord ontgaan was. Godsdiensthaat vermengde zich met de zucht, om vroeger geleden smaad en berooving te wreken. Het was vooral in de zuidelijke departementen dat tooneelen van wraakneming en gruwelen voorvielen, die de bloedige dagen van het terrorisme maar al te zeer in het geheugen riepen. Een ware contrarevolutie was over Frankrijk losgebarsten. Met groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krachtsinspanning van de zijde der regering gelukte het slechts ten deele haar in toom te houden, en niet dan ten koste van offers, welke - de onpartijdigheid gebiedt het te verklaren - noch door Lodewijk, noch door zijn ministers begeerd werden. Die offers werden niet alleen door de hartstogten der emigrantenpartij geëischt, maar ook van de zijde der verbonden mogendheden, en dit met zooveel aandrang, dat zij door haar gezanten de regering bij niet-voldoening aan dien wensch bedreigden, zelven het zwaard der geregtigheid ter hand te zullen nemen, terwijl de russische regering er bijvoegde, dat zij de schuldigen in haar oogen kort en goed naar Siberië zou laten wegvoeren. Onder dezen dubbelen drang werd het doodvonnis voltrokken aan den maarschalk Ney, als eene schitterende voldoening voor diens ontrouw aan de Lelievaan; verscheidene krijgsoversten, waaronder Labedoyère en Chartran, boetten even als hij hun afval met den dood, terwijl, behalve de velen tegen wien het proces van hoogverraad werd ingesteld, bij de beruchte ordonnantie van 24 Julij 1815 eene lijst in den Moniteur verscheen van acht en dertig personen, aan wie de vaderlandsche bodem ontzegd werd en die veroordeeld werden in den vreemde eene schuilplaats te zoeken.Ga naar voetnoot1) Niet zelden gebeurt het, dat maatregelen door de politiek als heilzaam en noodig voorgeschreven juist eene tegengestelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitwerking hebben, dan die men er van verwacht. Bijkans regel zijn dergelijke mistastingen, waar het de middelen geldt om eene ontevreden natie tot rust te brengen en met de regering te verzoenen. Zoo ging het ook met de uitgevaardigde proscriptie. Zij die door de restauratie reeds alle magt en invloed verloren hadden, wien niets overbleef dan zich in stilte te verschuilen aan den huiselijken haard, werden daaruit meêdogenloos verdreven. Alle verzoening met de nieuwe orde van zaken werd voor hen ten eenenmale afgesneden, en het kon niet anders of in den vreemde omdolende moest hen ééne gedachte bezielen, ééne hoop vereenigen, n.l. de omverwerping van het huis der Bourbons en van de partij die hen van huis en haard verdreven had. Brussel werd voornamelijk de verzamelplaats dezer bannelingen, en het is ligt verklaarbaar, dat hunne schreden zich daarheen rigtten. Daar vonden zij eigen taal en zeden, eene natie die hen met sympathie begroette en bovenal eene regering, die minder dan eenige andere van den geest der reactie doordrongen was, maar ten opzigte van het herstel der Bourbons hoogstens een onzijdig standpunt had ingenomen. Bovendien was er geen plaats zoo wel gelegen om het verkeer met de achtergebleven vrienden in het vaderland te onderhouden, en om tevens naauwkeurig op de hoogte te blijven van wat er in Frankrijk omging. Evenwel, men moet zich hieruit niet voorstellen, dat deze réfugiés te Brussel terstond een soort van club, eene vereeniging vormden, met bepaalde wenschen en plannen voor de toekomst. Dit was het geval niet. Verschil van stand en jaren en evenzeer verschil van rigting maakten, dat velen door geen anderen band verbonden waren dan dien van de proscriptielijst en dientengevolge van haat tegen de Bourbons. Hun getal was ook nog door andere oorzaken versterkt geworden, en na de eerste proscriptielijst aanzienlijk toegenomen. Eerst door een aantal vurige jonge mannen, publicisten, wier vleugelen door de drukpersordonnantiën geknot waren, die, door de vrijheid der nederlandsche pers aangelokt, in België een vrijwillige ballingschap zochten, en vervolgens door de uitbanning van de zoogenaamde Koningsmoorders, van hen die voor den dood van Lodewijk XVI in de nationale conventie gestemd hadden. Zoo waren onder hen verschillende elementen vertegenwoordigd. onder die allen waren er sommigen, die, ver gevorderd in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leeftijd, hun loopbaan als geeindigd beschouwden, en niets anders begeerden dan een rustigen ouderdom; anderen in de kracht des levens, die de republiek of het keizerrijk met toewijding van hunne krachten gediend hadden. Van dezen zagen velen wel met verwachting naar eene betere toekomst uit, maar te kort waren zij aan den storm ontkomen en te veel teleurstelling hadden zij ondervonden, dan dat zij voor het oogenblik iets anders zouden verlangen dan rustig af te wachten tot dat het vaderland hunne diensten weder zou inroepen. Tot de eersten behoorden mannen als Merlin de Douay, Barrère en andere oudleden der nationale conventie of dienaren van het keizerrijk; onder de laatsten merkte men vooral op de generaals la Marque en van Damme, den maarschalk Lobau en Regnault de st. Jean d' Angély. Dezen, waarvan de meesten onder de republiek en het keizerrijk eene aanzienlijke rol gespeeld hadden, vormden onder de réfugiés eene kleine aristocratie en maakten in 't geheel de partij der voorzigtigen uit. Maar behalve dit element was er nog een ander, dat meer woelziek en ongeduldiger van aard geheel andere inzigten had en van zijn verblijf in België terstond gebruik begon te maken, om van daar als uit eene vesting, met grof en ligt geschut van allerlei kaliber den franschen koningstroon te beschieten en zonder ophouden te bestoken. Dit was de partij der beweging. Het grootste getal der réfugiés behoorde daartoe en hoofdzakelijk waren het jonge mannen zonder naam, die noch met de republiek noch met het keizerrijk dweepten, omdat zij in geen van beiden een rol hadden gespeeld, maar die, verontwaardigd over de diepe vernedering van hun vaderland en de vernietiging der vrijheid, hen die zij als de schuldige oorzaak daarvan beschouwden, de Bourbons en de emigranten, te vuur en te zwaard wilden bestrijden. Zij, die met geen verleden hadden te rekenen en vol goeden moed de toekomst te gemoet gingen, zagen in den terugkeer van het geslacht van Bourbon niet dan een tijdelijk kwaad, eene wolk die weldra van boven Frankrijk zou wegdrijven, en waartoe ieder die zijn vaderland lief had moest medewerken. Velen van hen hadden daarbij zuivere en edele bedoelingen; doch aan dezen hadden zich ook mannen aangesloten, die over hunne zaak niets dan oneer konden brengen, en wier latere handelingen op de geheele partij een smet hebben geworpen, waarvan deze in veler oog nog niet gezuiverd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan deze kleine partij, die minder over stoffelijke middelen te beschikken had, maar zooveel te meer talent en energie bezat, is het gelukt niet alleen de ministeriën van buitenlandsche zaken zoo te Brussel als te Parijs, maar de geheele diplomatie der vijf groote mogendheden gedurende meer dan twee jaren in spanning te houden. Daarmede had zij het toen zoover gebragt, dat - niettegenstaande het waarlijk goede, dat in Frankrijk gedaan was om de gemoederen tot rust te brengen, - volgens de verklaring van den engelschen staatsman lord Castlereagh, door hun toedoen de troon van het huis van Bourbon waggelender stond dan in de eerste dagen van de restauratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.‘Le petit bonhomme vit encore....’ De Franschman heeft zich altijd en tot heden ten dage betoond een liefhebber van radicale maatregelen. Alles af te breken om dan van den grond af op te bouwen is een zijner lievelingsdenkbeelden, en zoo goed als op den barometer voor storm eene plaats is aangewezen, zoozeer behoort de omwenteling in zijn politiek stelsel te huis. Dat de voortvarenden onder de réfugiés niets minder dan eene geheele omkeering in Frankrijk op het oog hadden, was het natuurlijk gevolg van hunne positie als ballingen, en niet minder van hunne gevoelens ten opzigte van de Bourbons. Maar tevens was het, de gegevens in aanmerking genomen, even natuurlijk dat zij zeer onbestemd waren omtrent de vraag: wat, het oude eenmaal omvergeworpen zijnde, dit zou moeten vervangen. Misschien vonden zij daarom niet minder bijval bij eene natie, waar ieder zijn politieken droom droomt; doch zeker was door het negatieve standpunt, waarop zij zich alzoo plaatsten, hunne stelling als staatkundige partij niet krachtiger. Hoe het zij, spoedig lieten de ballingen van zich hooren. Te Brussel verscheen tweemaal 's weeks hun hoofdorgaan, en als smokkelwaar vond het door hoeken en gaten zijn weg naar Parijs en door Frankrijk. Dat orgaan was geen nieuweling; het had reeds meer dan ééne campagne meêgemaakt en zijn naam had in die dagen meer populariteit dan eenig ander blad in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frankrijk. De alles beheerschende mode, die ook over titels van boeken en dagbladen zulk een groot gezag uitoefent, had sedert het jaar 1814 voor politieke spotschriften den titel van dwerg aan de orde gesteld, in den zin waarin wij spreken van nar. Zoo had dus in die dagen iedere partij, even als een middeleeuwsch hof, haar dwerg of hofnar. De witte nar, de driekleurige nar, de geele nar beschimpten en bestreden elkaêr iedere week. De een streed voor Bourbon, de anderen streden voor Napoleon of de Napoleoniden, voor de republiek of voor ieder-andere mogelijke combinatie. Ook het orgaan van de réfugiés was een nar, en de hunne was onder allen wel de oudste en eerwaardigste. Het was om zoo te zeggen de stamnar. Reeds vóór Napoleon's terugkeer uit Elba had hij onder den naam van den geelen nar te Parijs een grooten naam verworven. Oorspronkelijk Buonapartist, had hij gedurende de honderd dagen evenwel tegen het militair despotisme geijverd, en nadat Waterloo alle vrees van dien kant had weggenomen was hij manmoedig in de bres gesprongen tegen de reactie en de contrarevolutie van de partij der emigranten. Deze waaghalzerij had hem bijna het leven gekost. In Frankrijk was hem het bestaan verboden, en alleen door de vlugt kon hij aan het doodvonnis, dat over hem reeds was uitgesproken, ontsnappen. Met de groote schaar uitgewekenen vlugtte hij naar Brussel, en ziet, daar verrees hij in ballingschap onder den titel: le. Nain Jaune réfugié en het motto: le petit bonhomme vit encore. Dit blad was het middelpunt, waarom de ballingen zich weldra vereenigd hadden. Door zijn verleden had het in Frankrijk invloed, had het er aanhangers en zelfs magtige vrienden. Zijn welbekende redacteuren, Cauchois le Maire en Guyet, waren de hoofdleiders der partij en gaven de rigting aan haar politiek, terwijl zij die te gelijkertijd door hun satyriek blad wereldkundig maakten en door hunne verstandhouding met de geheime genootschappen in Frankrijk ingang verschaften. Naast den Nain Jaune verrees spoedig nog een periodiek geschrift, waarvan strekking en vorm den gemeenschappelijken oorsprong verriedden. Le Mercure surveillant, zoo luidde de titel, kwam te Luik in het licht onder de redactie van Brissot Thivars, vriend en later medewerker der redacteurs van den Nain Jaune. Dat blad moest voornamelijk strekken tot stichting van de Belgen, en was buitenslands minder bekend. In den regel was het dan ook niet anders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan de echo van zijn ouderen broeder, den Nar in ballingschap. Aan vaandeldragers ontbrak het den réfugiés dus niet; maar welk was nu het vaandel, waarouder zij ten strijde togen? Niet altijd was dit even duidelijk te onderscheiden. Hadden zij bij de keuze daarvan alleen aan de inspraak huns harten toegegeven, ongetwijfeld ware het de driekleur van het keizerrijk geweest gekroond met den vrijheidshoed. Orleans vond op dat tijdstip bij de ontevredenen in Frankrijk weinig of geen sympathie, en de herinneringen van het terrorisme lagen ieder nog te versch in het geheugen, dan dat men de republiek openlijk had durven aanprijzen. Voorzeker waren het de namen van Reichstadt en de Beauharnais, die in Frankrijk den meesten weerklank zouden hebben gevonden, doch wie waagde het die openlijk uit te spreken! Geheel Europa had bij plegtig verbond over het geslacht van Napoleon den banvloek uitgesproken, en haar legers hielden Frankrijk bezet om dat besluit te doen eerbiedigen. Eene dwaasheid ware het derhalve, zich als kampioen te stellen voor een zoo verloren zaak. Er zat dus niets anders op dan een noodvaan uit te steken. In het begin met eenige aarzeling ontplooid, werd deze later met meer vastheid omhoog gehouden, en toen bleek het geen andere te zijn dan de Oranjevaan, en niemand anders dan de Prins van Oranje, later koning Willem II, was de man, die door de uitgewekenen als candidaat voor den vermolmden troon der Bourbons uitgeroepen werd. Welk een hersenschim! zal men onwillekeurig uitroepen. Waarlijk, ons die de gebeurtenissen vijftig jaren na datum beschouwen kan het moeijelijk anders dan een sprookje voorkomen. En toch in die dagen was die candidatuur bij eene partij ook in Frankrijk ernstig gemeend en hadden mannen, die later getoond hebben alles behalve droomers te zijn, hun zegel daaraan gehecht. Het plan was, avontuurlijk genoeg, om Lodewijk XVIII, als een anderen Jacobus II door een Oranje van den troon te stooten en zoo voor Frankrijk de vrijheid te doen opdagen van denzelfden kant, waaruit die in het jaar 1688 voor Engeland met zulke heilrijke uitkomsten was opgegaan. En, hoe avontuurlijk ook, waarom zou men in die dagen aan de mogelijkheid der uitvoering getwijfeld hebben? Had ooit de fortuin grilliger spel met kroonen en volken gespeeld dan toen? Had niet kort te voren het Weener-congres met Europa gehandeld alsof het een onverdeelden boedel te regelen had? En was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het huis van Oranje zelf niet een sprekend voorbeeld van de wisselende kansen der fortuin? De mogelijkheid er van was dus denkbaar, minstens evenzeer als de verwezenlijking van de schoone idealen van het heilig verbond of van het vooruitzigt, om de Pruissen eene liberale constitutie te zien erlangen van hun feodaal-gezinden koning. Doch het was niet eene blinde kansrekening alleen, waarop de réfugiés hun plan gebouwd hadden. Ware dit zoo, zij mogten op de eene of andere gelukster betrouwd hebben, maar noch Lodewijk, noch de diplomatie zou er zich ernstig aan hebben laten gelegen liggen. Het plan had een grondslag, waarvan de juistheid later gebleken is, doch eerst lang nadat alle kansen voor het huis van Oranje verloren waren. Sedert de honderd dagen was bij diplomaten en leeken de overtuiging gerijpt, dat het huis van Bourbon spoedig in Frankrijk zou hebben afgedaan. Sinds hadden de onberaden houding van de ultra-reactionaire kamer van-vertegenwoordigers en de dweepzucht van den toekomstigen monarch, later Karel X treuriger gedachtenis, die meening zoo wel gevestigd, dat, behalve misschien een Wellington of een Castlereagh, niemand er aan twijfelde, of welhaast zou de troon weder vacant worden; en alsof het reeds zoover gekomen was, werd er tusschen de kabinetten van Petersburg, Londen en Weenen in diep geheim gekuipt, aan wie de toekomstige nalatenschap zou worden opgedragen. Dit gevaar, dat door een stouten greep van Lodewijk voor het oogenblik gekeerd werd om eerst in 1830 zijn opvolger te treffen, deed van zelf de aandacht vestigen op ieder, die eenige kans had als candidaat voor die troon in aanmerking te komen. Onder dezen nu was de Prins van Oranje niet de minste in het oog der Franschen, al ware het alleen daarom, dat hierdoor het vooruitzigt geopend werd van eene hereeniging met België. Zijn naam was bovendien reeds vroeger in het vertegenwoordigend ligchaam ter sprake gekomen, voor dat de mogendheden Lodewijk XVIII voor de tweede maal op den troon hersteld hadden. Wanneer men hierbij in aanmerking neemt dat Oostenrijk en Engeland elkaêr in stilte bedreigden, de een met den hertog van Reichstadt, de ander met Orleans, en bedenkt dat de keizer van Rusland, 's prinsen zwager, op dat tijdstip in Europa het zwaarste gewigt in de schaal te leggen had, dan wordt het duidelijker, hoe men het oog kon slaan op den prins, met het vertrouwen dat de mogelijkheid zijner verheffing geen louter luchtkasteel was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nain Jaune stelde zich ten taak den candidaat van zijn partij op den voorgrond te plaatsen, en als een ware Proteus wist hij zijn waar in honderderlei gedaanten geestig of ernstig aan de markt te brengen. Onuitputtelijk scheen hij in verhalen of verdichte nieuwstijdingen, waarin Bourbon aan de bespotting werd prijs gegeven en daarentegen de wijsheid, vrijzinnigheid en opregtheid der nederlandsche regering ten hemel verheven. Parabelen, profetiën uit het Oude Testament, alles werd gebruikt om aan te toonen, dat Frankrijk met de Bourbons moest breken en bij den Prins van Oranje haar uitkomst te zoeken had. Het is der moeite waard eenige staaltjes hiervan op te halen. In een der nommers van April 1816 wordt Lodewijk XVIII voorgesteld als de curator van een boedel, die wegens onbekwaamheid vervangen moest worden.Ga naar voetnoot1) Zekere monsieur Facard, zoo heet hij daar, beheerder van een boedel, die altijd zwak van vermogens geweest en nu zoo goed als krankzinnig was, zou als curator worden afgezet. Zijn vier broeders (de mogendheden) zouden worden opgeroepen om een nieuwen beheerder aan te stellen. Dezen waren een zeeman, een groot grondbezitter, een luitenant en een koopman in pelterijen. De twee eersten (waarmede Engeland en Oostenrijk bedoeld werden) hadden hoogstwaarschijnlijk hun eigen plannen, maar de beide laatsten (natuurlijk Pruissen en Rusland) zouden zich wel verstaan om die zaak op te dragen aan een jong mensch, die pas door aanhuwelijking aan den koopman vermaagschapt was. Algemeen hoopten de belanghebbenden, dat hierin op zoodanige wijze spoedig mogt voorzien worden. Een andere keerGa naar voetnoot2) gaf men een berigt uit Parijs, dat een bekende troep comedianten van daar zou vertrekken. De heer Cotillon, de chef, een oud acteur met veel inbeelding en weinig talent, had eindelijk begrepen dat het tooneel te Parijs voor zijn krachten te hoog was, en zijn troep daar niet in den smaak van het publiek viel. Het was jammer, werd er bij gevoegd, dat men hem zou missen in de valsche rollen, waarin hij voortreffelijk was; maar in zijn lievelingsrol, die van père noble, was hij altijd onuitstaanbaar geweest. Zijn garderobe, die hij bij zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrek van de hand wilde doen, bevatte onder anderen een verguld-looden scepter, eene oude leuningstoel, een kompleet pak voor Tartuffe en dergelijke fraaijigheden meer. Dat deze persiflage weder op niemand anders dan op Lodewijk XVIII doelde, behoeft wel niet gezegd te worden. Een idée waarmede de redactie veel scheen op te hebben en waarop zij meermalen terugkwam, is de vergelijking van Frankrijk met eene zware zieke. Eene voorname dame, zoo vertelde men, was ten gevolge van geleden tegenspoeden zwaar ziek geworden. Ongelukkig was zij toen in handen van een charlatan gevallen, die haar een recept van leliebloemen (fleur de lys) had toegediend, waardoor zij in plaats van beter integendeel zieker geworden was. Een slecht geprepareerde violettenstroop (de kleur van het keizerrijk) die zij daarop ontijdig ingenomen had, was haar niet beter bekomen; toen was zij op nieuw tot de leliebloemen teruggekeerd en daarbij herhaaldelijk gelaten. Haar toestand werd echter steeds bedenkelijker, en volgens de bekwaamste geneesheeren was de oranjebloesem het eenige middel, dat haar behouden kon. Om de aanhangers van het huis van Bourbon belagchelijk te maken en tevens als eene parodie op het herstel der orde van St. Louis, had de Nain Jaune eene nieuwe ridderorde uitgedacht, de orde van de Ridders van den domper. Van ieder die de eer genoot daarin te worden opgenomen, werd in het blad eene korte karakterschets gegeven, waarin alles behalve vleijerij werd aangetroffen. Namen als die van Chateaubriand, Royer Collard en Guizot werden daarin zelfs niet gespaard, doch wij zouden volstrekt niet durven verzekeren, dat bij dit wegen van reputaties de schaal der geregtigheid met onpartijdigheid gehouden werd.Ga naar voetnoot1) Eene oppervlakkige kennis van het Fransche volkskarakter is voldoende om te begrijpen hoe gretig dergelijke lectuur ontvangen werd en bij de ontevreden menigte ingang vond. Werd de satire somtijds door ernstige betoogen van dezelfde strekking afgewis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seld, dan was dit meer voor den kleineren meer nadenkenden kring van vrienden bestemd, die door enkel spotternij niet te winnen waren. Genoeg, het blad maakte te Parijs opgang en er waren op de grenzen wel ontrouwe douanen te vinden, door wier oogluiking het daarheen gemakkelijk zijn weg vond. Daar hield het de gemoederen in beweging, de onrust gaande en verijdelde zoodoende de maatregelen door de regering met zooveel voorzorg genomen, om juist die soort van pers in bedwang te houden. Deze openlijke strijd tegen het hoofd van een naburigen staat werd van Brussel uit, tot de helft van 1817, door Cauchois le Maire en zijn vrienden in spijt van alle daartegen gerigte middelen volgehouden, en de nederlandsche regering had tot dien tijd dit werk met schijnbare onverschilligheid aangezien. Oogenschijnlijk nietige omstandigheden bragten op dat tijdstip verandering daarin te weeg, en wel met dit voor de réfugiés droevige gevolg, dat het gouvernement toen goed vond hun organen het zwijgen op te leggen en hunne voorvechters over de grenzen te zetten. De aanleiding hiertoe kwam van gene zijde der Pyreneeën. In November 1816 had de Spaansche regering eene klagt wegens laster tegen de redactie van den Mercure Surveillant ingediend, die daarvoor te Luik teregt stond. De Mercure verloor zijn zaak, en werd veroordeeld. Eenige schampere uitvallen in den Nain Jaune tegen twee der regters en hunne opname onder de Chevaliers de l'Eteignoir werkten zamen om het nederlandsche gouvernement ongunstig te stemmen, en eer het jaar 1816 ten einde was, hadden de Nain Jaune zoowel als de Mercure op last der hooge regering opgehouden te bestaan. Door zich onder een nieuwen naam vereenigd te verschuilen ontkwamen zij vooreerst de gevolgen der opheffing, en leefden voort onder den naam van le Libéral. Doch lang kon dit masker hen niet beschermen. In Mei van het jaar 1817 werden de redacteurs van het nederlandsch grondgebied verbannen en daarmede was ook het kortstondig leven van den Libéral uitgebluscht. Men trachtte door eene nieuwe redactie dit te voorkomen. Een andere redacteur, die de uitgave onder den naam van le vrai Libéral zou voortzetten, met name Mehée de la Touche, kwam in Brussel, doch spoedig werd ook hij door de policie vervolgd. Eerst ontsnapte hij met moeite, doch kort daarna opgespoord, werd hij gevat en over de grenzen gebragt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.‘For years the French ministers and the ministers of the allied Powers at Paris, and the allied Sovereigns themselves, have pointed out to the King the inconveniences and dangers resulting from his allowing those proscribed bij the united opinion of all Europe, and the criminals who escaped from the vengeance of the laws in this country, to resort to his dominions, there to receive the encouragement which his Majesty has afforded them.’ The Duke of Wellington to Lord Clancarty. Paris, March 24, 1818.
Reeds vroeger werd door ons opgemerkt, dat de partij der réfugiés door hare woelingen niet alleen onrust zaaide onder de menigte, maar dat zij gerucht genoeg maakte om de diplomatie wakker te schudden en zich dien veelhoofdigen vijand op den hals te halen. De fransche ministers de Richelien en Des Cazes, de gezanten der vier groote mogendheden die te Parijs in conferentie vereenigd waren, Wellington, Metternich, allen raakten op de been om het Jacobijnenrot, dat in België trots het heilig verbond het hoofd durfde op te steken, tot onderwerping te brengen. Dezen echter stonden onder bescherming van de nederlandsche wet, en al wat men tegen hen wilde aanvangen, moest door het nederlandsch gouvernement bekrachtigd worden. Zoo werd dus het gouvernement van koning Willem regtstreeks in de zaak der ballingen betrokken, en alle aanvallen tegen dezen gesmeed kwamen in de eerste plaats op het hoofd van onzen gezant Robert Fagel te Parijs en op den minister van buitenlandsche zaken, den baron Nagel, neder. De positie voor het kabinet te Brussel was vol moeijelijkheden. In de jaren 1815 en 1816 was de koning nog goede vrienden met de liberale partij in België; hij was geheel in die stemming waarin de Engelsche gezant Clancarty hem beschreef: te liberaal om koning te zijn en toch te veel koning om echt liberaal te wezen. Daarbij gevoelde hij weinig lust om zich door de groote mogendheden aan den leiband te laten leggen. Het volk, vooral in de zuidelijke Nederlanden, was sterk op de hand van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de réfugiés, en maakte van zijne gastvrijheid ten hunnen opzigte een punt van eer, en bovendien hadden de ballingen een bedekten maar krachtigen steun aan het hof in den Prins van Oranje, en versterkten dien niet weinig door de wijze waarop zij zijn naam aan hunne kuiperijen vastknoopten. Groot waren dus de bezwaren van binnen om tegen hen te velde te trekken. Maar deed de regering dit niet, het gevaar dat van buiten dreigde was niet minder groot. Laadde zij niet het billijk verwijt van medepligtigheid op zich, door eene oproerige propaganda toe te laten, waarin de naam van Oranje tot leuze strekte? En waarlijk, het gewigt van de groote mogendheden was zwaar genoeg om het te ontzien, vooral waar men zooveel aan die magten te danken had als het huis van Oranje. In dit dilemma geplaatst, was er voor de regering niet anders op dan eene keuze te doen, en stout werd het besluit genomen om in naam der vrijheid de ballingen tegenover de grootmagten in bescherming te nemen. Namens de conferentie was de regering in den aanvang van het jaar 1816 uitgenoodigd die vreemdelingen uit het land te zetten, die bij ordonnantiën uit Frankrijk verbannen waren, dewijl hun daarbij ook de grensstaten en in 't bijzonder België als woonplaats ontzegd waren, en tevens maatregelen te nemen om de losbandigheid der belgische pers te beteugelen. Het antwoord daarop luidde, dat de koning door art. 4 der Grondwet verpligt was alle vreemdelingen in hun persoon en goed evenzeer te beschermen als de ingezetenen;Ga naar voetnoot1) en wat de pers aanging, deze was vrij, doch indien zij zich schuldig maakte aan hoon of laster kon ieder beleedigde bij den gewonen regter eene vervolging doen instellen en regt verkrijgen. Hadden koning Willem en vooral de Prins van Oranje openlijk, door daden zoowel als met woorden, de kuiperijen waarin hun naam te veel betrokken was, met kracht te keer gegaan, deze houding zou geen waardigheid gemist hebben, en het ware een edel protest geweest tegen den geest van reactie, die zich overal zoo dreigend openbaarde, en tevens tegen de aanmatigingen van de groote mogendheden. Dit was echter ongelukkig niet het geval, en daardoor was het beroep op de grondwet en de vrijheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van drukpers onzuiver en verdacht, en strekte slechts om aan de opregtheid van het nederlandsche gouvernement te doen twijfelen. Het gevolg van dit antwoord was in de eerste plaats, dat de Nain Jaune en de Mercure Surveillant nog stouter toon aansloegen dan te voren, en openlijk durfden gewagen van de gunst, waarin zij bij het hof stonden. Maar de mogendheden van haren kant lieten de zaak hierbij niet rusten. Hadden haar dringende klagten en vertoogen niet gebaat ten opzigte van de réfugiés, evenmin waren zij bevredigd met de toepassing der gewone procedure op drukpersdelicten, waarvan zij tegen den Mercure de proef hadden zien nemen. Het hof te Luik had eene straf opgelegd zoo gering in haar oog, dat het eene bespotting scheen en allerminst doel trof. De zaak werd dus op de conferentie te Parijs ernstig ter hand genomen en een krachtiger maatregel werd voorbereid. Vreemd genoeg was het de vertegenwoordiger van Oostenrijk van wien de zaak nu uitging, van Oostenrijk dat tot hiertoe noch van de ballingen noch van de belgische pers iets te lijden gehad had. Reeds in de maand Mei had baron Binder te Brussel op last van vorst Metternich eene scherpe nota in gereedheid gebragt, doch toen hadden de gezanten der andere mogendheden zich daarmede niet vereenigd. In Augustus evenwel kwam Metternich daarop terug, en op zijn voorstel nam de conferentie den 29en Augustus het besluit dat het noodzakelijk was: ‘1o om gemeenschappelijk onmiddelijke en doeltreffende maatregelen te nemen, ten einde van den Koning der Nederlanden te verkrijgen de uitzetting van al de personen die bij de ordonnantie van 24 Julij 1815 uit Frankrijk gebannen waren, en eveneens van die koningsmoorders die niet in de amnestie begrepen waren; en 2o om te verklaren dat de teugellooze losbandigheid van de nederlandsche pers onbestaanbaar was met de goede verstandhouding tusschen Nederland en ieder anderen ordelijken staat, en derhalve den Koning te verzoeken aan dat openbaar schandaal een einde te maken.’ Ten gevolge van deze verklaringen brak nu in September van alle zijden de ontevredenheid los. Fagel werd op een diplomatieken maaltijd bij Pozzc di Borgo openlijk door den hertog de Richelieu aangevallen, Oostenrijk liet te Brussel eene nieuwe en scherpe waarschuwing hooren, Frankrijk dreigde met niets minder dan eene vredebreuk zoo er niet omniddelijk voldoening werd gegeven, en Engeland, dat zich niet op eigen voorbeeld kon be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roepen, vermaande den Koning der Nederlanden het verschil van positie tusschen zijn Rijk en de Britsche-eilanden niet uit het oog te verliezen, en aan de billijke wenschen der mogendheden gehoor te geven. Ook Fagel vereenigde zich met dien raad. Er moest natuurlijk iets gedaan worden van de zijde van Koning Willem om dien storm tot bedaren te brengen; doch het strookte met zijne plannen niet iets meer dan het hoog-noodige toe te geven. Hij beloofde derhalve eene wet op de drukpers en de uitzetting van die vreemdelingen, wier passen door het fransche gouvernement zouden worden ingetrokken. Van eene wijziging echter van art. 4 der Grondwet, waarop vooral werd aangedrongen, wilde hij niets weten. Die wet op de drukpers kwam spoedig tot stand. Men zou meenen de hand van den ontwerper van het later ingediende strafwetboek daarin te herkennen, als men verneemt dat in het oorspronkelijk ontwerp geesseling en brandmerk de straffen waren, op gedrukte beleediging van vreemde souvereinen gesteld. Toen het echter den ministerraad verliet, hadden die lijfstraffen plaats gemaakt voor boetstraffen en gevangenis. Dit ontwerp werd in 't laatst van September tot wet verhevenGa naar voetnoot1), en de Minister de Richelieu bedankte het nederlandsche gouvernement voor zijne bewijzen van bereidwilligheid hierdoor aan den dag gelegd. Het was er evenwel verre van af dat hiermede de goede harmonie duurzaam hersteld was. Men had nu wel eene wet op de drukpers en de belofte dat de réfugiés van het nederlandsch grondgebied zouden verwijderd worden, maar de gevolgen bleven uit. Enkelen, zooals zekere Simon de Brieg en de generaal van Damme werden over de grenzen gezet; maar het was als of men de voornaamsten niet kon vinden en de pers bleef even vijandig als te voren. Spoedig begon dus het werk van nota's en protocollen op nieuw, en het werd den minister Fagel zoo lastig gemaakt, dat hij den koning in December met aandrang verzocht van zijne betrekking ontslagen te worden. De ruimte gedoogt niet bij deze onderhandelingen in bijzonderheden stil te staan; het zij genoeg op te merken, dat Koning Willem doof bleef en bij zijne oppositie volhardde, terwijl hij zich bitter beklaagde over de grootmagten, die zich tot een areopagus stelden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over geheel Europa en de andere vorsten als hunne onderdanige dienaars schenen te beschouwen. Het jaar 1816 was dus voor de partij der réfugiés vrij gelukkig afgeloopen. Zij hadden een geruchtmakenden strijd volgehouden tegen het ancien régime, en het nederlandsch gouvernement had hen daarin tegen de grootmagten beschermd. Waarschijnlijk zou ook verder de regering hare beschermende hand van hen niet hebben afgetrokken, indien zij niet door eigen toedoen eene verandering in die goede gezindheid hadden te weeg gebragt, die hen ten slotte duur te staan kwam. Zoolang de schrijvers van den Nain Jaune en van den Mercure Surveillant de fransche politiek en het Heilig Verbond tot het mikpunt hunner satyre bleven maken en het nederlandsche gouvernement als het brandpunt van den vooruitgang bewierookten, was hunne taal aan het hof te Brussel niet ongevallig geweest. Tot hiertoe hadden zij om die reden dan ook met het gouvernement in vrede geleefd, en zij hadden dit te meer kunnen doen, omdat de oppositie in de Zuidelijke Nederlanden aanvankelijk geen politieke rigting had, ten minste niet als liberale partij tegen de regering was opgetreden. Tegen het einde van het jaar 1816 en vooral in het begin van het volgend jaar liep het echter daarheen, en daardoor werd het met iederen dag voor hen moeijelijker der regering aangenaam te zijn zonder hunne populariteit bij de Zuid-Nederlanders te verliezen. Hunne revolutionaire denkbeelden omtrent staat en maatschappij dwongen hen reeds zich bij de oppositie aan te sluiten; ook hun candidaat, de Prins van Oranje, bewoog zich in die rigting; er was voor hen dus geen andere uitkomst, dan zich aan die zijde te scharen. Het gevolg hiervan was, dat er spoedig tusschen hen en de regering botsing ontstond. Wij hebben reeds gezien hoe eene parodie op de regters die den Mercure veroordeeld hadden, en eene der regering vijandige polemiek over de nieuwe drukperswet en den zin van art. 4 der grondwet, ten gevolg hadden gehad, dat de organen der uitgewekenen nog voor het einde van 1816 in naam althans opgeheven waren, en dit was eene eerste waarschuwing voor de réfugiés geweest, dat de thermometer te Brussel voor hen aan het dalen was. De naam van het nieuwe blad, het masker waarachter de oude redactie verscholen was, en niet minder zijn inhoud toonden, dat men niet van plan was in dit opzigt een anderen weg in te slaan. De Libéral ging voort de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regering te bestrijden, terwijl hij van den anderen kant voor den prins bleef ijveren en door de hernieuwing der oude kuiperijen de ergernis der vreemde diplomaten van nieuws opwekte. Nu scheen voor dezen het getij gunstiger, en eene vertrouwelijke aanmaning van den engelschen gezant door een particulieren brief van den Keizer van Rusland ondershands voorbereid, vond in April 1817 gunstiger onthaal dan de barsche taal in het vorig jaar gevoerd. Men had, onder dien indruk, in het kabinet te Brussel ontdekt, dat de Grondwet met hare bescherming van den vreemdeling alleen dengene bedoelde, die in het bezit van een geldig paspoort was. Bij deze opvatting was niets gemakkelijker dan om aan het verblijf der réfugiés in Nederland naar willekeur een einde te maken, en deze ontdekking kwam nu te stade. In Mei en Junij werden al degenen onder hen, die de rust in België door hun geschrijf hadden bedreigd, getroffen, en Cauchois le Maire, Guyet en Brissot Thivars werden verbannen; Mehée la Touche, hun opvolger, werd spoedig na zijne komst te Brussel gevat. Een klein theater, aldaar in het Park opgerigt om stukken op te voeren die tot verheerlijking der revolutie moesten strekken, werd op last van hoogerhand gesloten. Alles scheen wel aan te kondigen, dat Willem I het nu met de mogendheden eens geworden was, om een einde te maken aan de woelingen die hun zooveel last veroorzaakten. Maar spoedig rees er weêr twijfel, en het scheen dat dit des Konings bedoeling toch niet zoo geheel geweest was. Toen hij door deze strenge maatregelen den revolutionairen invloed in de Zuidelijke Nederlanden naar zijne meening genoegzaam had beteugeld, was zijn doel bereikt, en verder ging hij niet. De overige réfugiés die, al werd hun werk niet openbaar, daarom toch niet hadden stil gezeten, en wier uitzetting niet minder dringend werd gevorderd, liet men allen met rust; zelfs werd niet cens gezorgd, dat zij tegen wien het decreet van verbanning was uitgesproken het land verlieten, en kon Cauchois le Maire een jaar lang in Nederland omzwerven, zonder dat de policie hem scheen op te merken. Wanneer wij in het oog houden, dat Koning Willem zich in den nazomer van 1816 formeel verbonden had tot de uitzetting der réfugiés waarvan de lijst door de conferentie te Parijs was opgemaakt, en tegen alle vermaningen in de uitvoering van zijne belofte ad calendas graecas verschoof, dan steekt zijn gestrenge han- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delwijze tegen die enkelen onder hen die zich te veel met zijn eigen politiek bemoeiden, wonderlijk af. De kuiperijen toch tegen Frankrijk gingen niettegenstaande de opheffing der fransche bladen ongehinderd voort, en het kon niet anders of de Koning laadde den schijn op zich van behagen te scheppen in die woelingen. Tot het einde van 1817 bleef de nederlandsche regering in haar politiek van oppositie volharden; in het volgend jaar echter had er eene gebeurtenis plaats die eene omkeer in haar handelwijze te weeg bragt en voor de réfugiés noodlottig werd. In Maart 1818 werd te Parijs een schot gelost op lord Wellington, en het bleek weldra dat deze moordaanslag door de réfugiés in België beraamd, en waarschijnlijk door een van hen uitgevoerd was. Dezen hadden, vooral sinds hun het gebruik van de pers ontzegd was, allerlei dolle plannen op touw gezet om eene omwenteling in Frankrijk te bespoedigen. Sommigen hadden in vereeniging met hunne vrienden in Amerika een plan beraamd om Napoleon van St. Helena te doen ontsnappen; eenige voorstanders van den Prins van Oranje te Parijs hadden de stoutheid gehad zich tot den generaal Woronsof te wenden, die over het russische contingent in Frankrijk het bevel voerde, en hem rondweg aangezocht om met zijn leger Parijs te bezetten en den Prins tot Koning uit te roepen; anderen weder, in wier oog lord Wellington het groote struikelblok was waarop de revolutie afstuitte, hadden het misdadig plan beraamd Frankrijk van zijn hatelijke tegenwoordigheid voor altijd te verlossen. Deze aanslag werd uitgevoerd doch mislukte, en onder degenen, die, van medepligtigheid verdacht, te Parijs in hechtenis werden genomen, bevond zich een graaf de Croquembourg, broeder van een aide de camp van den Prins van Oranje. Groot was de ontsteltenis, die deze gebeurtenis vooral buiten Frankrijk te weeg bragt, inzonderheid bij de leden der conferentie. Was het niet als een openbare aanslag op het Heilig Verbond zelf gepleegd? Nu was het de vraag wat de Koning der Nederlanden zou doen en vooral zijn zoon, de Prins van Oranje, wiens naam op zoo bedenkelijke wijze met die der zamenzweerders werd in verband gebragt. Nu hielp geen talmen, en met uitvlugten was de eer van het nederlandsche gouvernement niet te redden. Tot hiertoe hadden de uitgewekenen des Prinsen naam gebruikt en daarmede hunne kuiperijen gedekt, zonder dat van hem een open protest daartegen was uitgegaan. De regering had alles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogluikend toegezien, hoewel zij door haar vroegere verbindtenissen jegens de mogendheden erkend had de wapenen te bezitten en te willen gebruiken om een einde daaraan te maken. Wat vroeger met behoud van eigen waardigheid had kunnen en moeten geschieden, werd nu onvermijdelijk, en wat vroeger als eene daad van loyauteit zou zijn geëerd, was nu niet veel anders dan eene bekentenis van schuld. De Prins, die altijd als de beschermer der ballingen was opgetreden, scheidde zich openlijk van hen af. Hij schreef een brief aan lord Wellington, waarin hij zijn onwetendheid van dit snood opzet betuigde en spijt aan den dag legde over de bescherming die hij zulke onwaardigen verleend had; hij verzocht hem tevens om een onderhoud tot het geven van ophelderingen over zijn gehouden gedrag. De regering bleef ook niet achter, maar legde terstond de grootste bedrijvigheid aan den dag in het opsporen en vervolgen der zamenzweerders. In het complot, dat vermoed werd ten huize van mevrouw Regnault St. Jean d'Angély ontworpen te zijn, was de geheele partij van den Nain Jaune min of meer betrokken: Brice, Sausset, Guyet en le Maire, Collignon en du Fermont. Deze allen werden, voor zooverre het hun niet gelukt was tijdig te ontsnappen, in arrest genomen evenals zekere Marinet, die met Cantillon voor de uitvoerder van den aanslag gehouden werd. Van de overigen werd aan sommigen het verder verblijf in Nederland ontzegd, terwijl anderen een goed heenkomen zochten. Zoo werd de aanslag op lord Wellington gepleegd het sein voor de verstrooijing van de partij der uitgewekenen in Nederland. De flaauwe teekenen van leven die de achtergeblevenen na dien tijd nog tot in 1820 van zich gaven, waren zoo weinig beduidend, dat de diplomatie ze hare aandacht niet langer waardig keurde. De regering bleef op den nu ingeslagen weg voortgaan. Eene poging om de revolutionaire pers in de zuidelijke provinciën door eene strengere wet te beteugelen, faalde wel is waar door dat het ontwerp in de Tweede Kamer verworpen werd, maar de goede verstandhouding met de mogendheden werd door de genomen maatregelen geheel hersteld, en daarmede was de kwestie, die aan de kabinetten zooveel werk verschaft had, voor goed geëindigd. Bij het betrachten van de gebeurtenissen, in deze bladzijden geschetst, kan het niet anders, of de aandacht wordt daarbij bijzonder gevestigd op twee mannen, wier handelingen den nederlandschen lezer meer dan die der overigen belang inboezemen, Koning | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willem en den Prins van Oranje. Alvorens van dit onderwerp af te stappen dient dus, al is het slechts kortelijk, beider houding in deze zaak opgehelderd. De vraag die daarbij op den voorgrond treedt is deze: in hoeverre hebben beiden, de Koning zoowel als zijn zoon, in de orangistische woelingen der ballingen zich laten medesleepen? Wanneer men de gevoelens raadplegen wilde van de diplomaten die te Parijs vergaderd waren en zelfs van onzen gezant te Parijs, Robert Fagel, dan blijkt daaruit de heerschende meening, dat zoowel de Koning als zijn zoon het plan heimelijk ondersteunden. De schrijver van een uitstekend werk over Frankrijks parlementaire geschiedenis, aan de voortzetting waarvan nog steeds gearbeid wordt, neemt die meening voor waarheid aanGa naar voetnoot1); dr. Bosscha daarentegen, in zijn welbekend Leven van Willem II, werpt deze beschuldiging ten opzigte van beiden geheel weg. Voor zoover het nu mogelijk is uit hetgeen in 't volle daglicht geschiedt over geheime handelingen en bedoelingen te oordeelen, acht ik dat van beide zijden te ver gegaan wordt, en de waarheid in het midden ligt. Dat de voorzigtige Koning zich met de onbekookte plannen der réfugiés zou hebben ingelaten, is een beweren dat op geen goede gronden bewijsbaar is. De meening van Wellington doet hier weinig af en evenmin die van Fagel; deze toch steunde alleen op den indruk van 's Konings onwil om de mogendheden in deze zaak ter wille te zijn, en die onwil had veel natuurlijker oorzaken. Koning Willem wilde zich niet aan een Europeeschen vierschaar onderwerpen, hij wilde zich niet in de armen der reactie werpen ten koste van den binnenlandschen vrede, en zijn onverzettelijk karakter was tegen de bedreiging en der diplomatie opgewassen. Hij ging dus alleen met zijn eigenen met de nederlandsche belangen te rade, en het eenige wat men hem met schijn van waarheid kan ten laste leggen is, dat hij, welligt toegevende aan een gevoel van schadenfrende, met opzet weigerde de hand te leenen tot het stuiten van ongeregeldheden, waar men dit van een goeden nabuur met regt verwachten kon. De jegens Koning Willem zoo weinig welwillende uitgever van Van der Duyns gedenkschriften, de baron de Grovestins die het hof van die dagen zoo van nabij gekend heeft, aarzelt ook niet gezegd beweren eene dwaasheid te noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den Prins van Oranje echter kan men niet geheel dezelfde getuigenis afleggen. Lord Clancarty, die hetgeen hij te Brussel onder zijne oogen zag gebeuren getrouw aan het Foreign Office te Londen rapporteerde, heeft daaromtrent de onwraakbaarste bewijzen nagelaten. De Prins had even als zijn vader de réfugiés in zijne bescherming genomen, en wie zou het laken? - maar hij ging verder. Zijn naam werd door hen tot eene oproerige leuze gemaakt zonder dat hij de minste poging deed hen daarvan af te brengen; ja, daarmede niet tevreden, sloot hij zich aan de aanzienlijksten van hen persoonlijk aan. Er was in die dagen te Brussel een kring van oudere dames waarin de Prins zich bij voorkeur bewoog, - spotvogels hadden daaraan den naam van la vieille garde gegeven, - en onder die dames bekleedden mevrouw Berenger en mevrouw Regnault St. Jean d'Angély eene aanzienlijke plaats. Een van de grootste aanstokers te Brussel was Lord Kinnaird, de bijzondere vriend van Byron, een man van groot fortuin, die de partij mildelijk van geld voorzag. Ook deze behoorde tot de intieme vrienden van den Prins en geen waarschuwingen of verwijten konden hem van zulken verdachten omgang afbrengen. Bij de bekende bedoelingen der partij waaraan de Prins zich zoo naauw aansloot, is het niet wel mogelijk deze handelwijze anders te verklaren dan als bewijs dat hij daarmede instemde en de hem aangeboden candidatuur werkelijk had aangenomen. Hoever hij zich echter daarin heeft laten medesleepen is, naar hetgeen tot hiertoe bekend is, onmogelijk te bepalen. Of de zending van den graaf de Croquembourg naar het geheime comité te Parijs al of niet met zijn medeweten had plaats gehad, heeft de schrijver niet kunnen nagaan. Het heeft niet aan schrijvers ontbroken, die over dit punt hebben gefantaiseerd, doch aan bewijzen ontbreekt het voorshands ten eenenmale. Was de handelwijze van den Prins in hooge mate onvoorzigtig, men kan die in den ridderlijken vorst, die meer veldheer dan staatsman was en zich ligt door zijn gevoel liet medesleepen, eenigzins verklaren. Een man van gelijk karakter, zijn zwager keizer Alexander, bragt hem daarvan het eerst terug. Deze onderhield hem in een brief van Januarij 1818 ernstig over het dwaze en onuitvoerbare van de onderneming waarin hij zich gewikkeld had, en toen twee maanden later de aanslag op zijn vriend Wellington plaats had, was hij geheel en al berouw over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den steun dien hij den uitgewekenen gegeven had, en die nu met zulke wrange vruchten werd beloond. Van dien tijd af liet de Prins van Oranje de réfugiés aan hun lot over, die, daarover teleurgesteld, zich ook van hem afscheidden en hunne blikken voortaan naar eene andere zijde gewend hielden. Het kwaad dat deze fransche bezoekers door hunne taal en handelingen gesticht hebben, is ten slotte voor het land waar zij gastvrijheid genoten, van ernstiger gevolgen geweest dan voor hun vaderland. Het is waar, zij waren er in geslaagd den geest der revolutie in Frankrijk niet alleen wakker te houden maar zelfs meer op te wekken, en de goede werking die men minder van de vreemde bezetting dan wel van de bevredigende politiek van het ministerie Richelieu en Des Cazes had mogen verwachten, werd door hun toedoen grootendeels verijdeld. Doch dit kwaad was voorbijgaande en slechts eene kleine bijdrage tot het onkruid, dat op Frankrijks bodem zoo welig tierde. Voor de Zuidelijke Nederlanden echter werd deze partij eene schadelijke leerschool. Van hen vooral hebben de Belgen geleerd, hoe men van de pers gebruik maakt om de volksmassa tegen het gezag op te zetten, hoe iedere handeling eener regering verdacht te maken, iedere gedachte te vergiftigen. Dat kwaad was vóór hunne komst in België niet inheemsch; naauwelijks echter waren hunne persen vernietigd, of de vruchten van het zaad door hen gestrooid kwamen rijkelijk aan het licht; en toen in het jaar 1830 het gebouw der Vereenigde Nederlanden in een stortte, kwam aan de mannen die in die school waren opgevoed, mannen als De Potter en Van de Weijer, de droevige eer toe, van het meest te hebben bijgedragen tot de ondermijning, niet alleen van het staatsgebouw, maar tevens van datgene wat een vrij volk boven alles van noode heeft, van de politieke eerlijkheid en moraliteit.
's Gravenhage, 1 October 1864. |
|