weinig af. ‘Wie zal zeggen wat tegen de natuurwetten strijdt?’ vraagt de redenaar. Maar die vraag, zoo als zij daar staat, is, hoe vaak ook gedaan, eene ongerijmde vraag. Om haar te kunnen beantwoorden zou men bekend moeten zijn met ‘de natuurwetten’ als concreet geheel; dat wil met andere woorden zeggen: men zou God zelf moeten wezen. Er zijn voorzeker natuurwetten die ons menschen wel altijd onbekend zullen blijven, omdat zij betrekking hebben op gedeelten van het heelal, welker geheele wijze van bestaan niet binnen het bereik van het menschelijke voorstellingsvermogen ligt. Maar bovendien kan men op het standpunt onzer kennis gerust zeggen, dat sommige dingen bepaald in strijd zijn met de eene of andere ons bekende natuurwet. Wat b.v. in strijd zou zijn met de zwaartekracht is in bepaalden strijd tegen iets dat de uitgestrektste waarnemingen ons als eene natuurwet doen kennen. Maar die wet zou daarom niet opgeheven zijn of uit het onbeschrevene wetboek der natuur moeten worden uitgeschrapt, indien bleek dat er voorwerpen bestaan, op welke deze natuurwet niet in dier voege toepasselijk is, dat, even als bij de overige ons bekende zelfstandigheden, de natuurkracht die wij zwaarte noemen, eene onderlinge aantrekking plaats vindt, zoo de natuur van gene zelfstandigheden medebrengt, dat er juist een oogenschijnlijk tegengesteld verschijnsel door wordt teweeg gebragt, maar dat toch in den grond met de wet zelve in overeenstemming is. De wijze waarop de zwaartekracht in zoodanige zelfstandigheden werkt, hangt dan, zoo als blijkt, van de natuur dier zelfstandigheid af.
Men komt aldus wel tot hetzelfde resultaat, dat het altijd voorbarig blijft de gevolgen te algemeen te maken van hetgeen onze nog altijd beperkte kennis van de natuur ons leert; maar wij ontgaan de feil om de wetten zelve niet te onderscheiden van de wijze waarop wij ze doorgaans zien werken. De scheikunde noodzaakt ieder oogenblik om die onderscheiding in het oog te houden, en niets geeft ons regt om voorbarige gevolgtrekkingen af te leiden uit hare verwaarloozing.
Overigens herhalen wij de gunstige getuigenis, hierboven aangaande deze preken gegeven en elke afzonderlijk geldende. Wat het geheel en den onderlingen zamenhang betreft komt het ons voor, dat zij niet met het oog op éénheid zijn opgesteld, gelijk er aan den eenen kant nog al herhalingen u voorkomen