De beide boekjes, waarvan wij hierboven de titels afschreven, worden door de schrijvers ook als middelen beschouwd, om daartoe te geraken.
Alof, die reeds meerdere kinderboekjes schreef, geeft een twaalftal eenvoudige liedjes, meest allen op de wijzen van bekende straatzangen. Hij wenscht zoo doende een dam op te werpen tegen het zingen van die ellendige, onbegrijpelijke, maar niet te min veel kwaad stichtende deunen, die nog maar al te veel in den mond des volks leven. ‘Er wordt toch allerjammerlijkst veel slechtheid door deze verbinding van toon en woord, uit het bedorvene in het minbedorvene hart, - uit slaaphuis en kroeg in 't volksleven, - zelfs daar, waar vrouw natuur 't voor een groot deel vrijwaart van zedeloosheid overgestort.’ En ‘de overtuiging, dat het zijn nut kan hebben 't volk en de volksschool in dezen aan de praat te houden, heeft den schrijver dezes bewogen tot de uitgave.’ Dat zijn uitdrukkingen waarmede wij ons volkomen kunnen vereenigen, en waarom wij Alof's boekje gunstig aanbevelen.
En niet minder de feestliederen van Serné. Zijn in zijn boekje alle zangwijzen ook niet nieuw, die oude mogen wel herhaald worden en de nieuwe verdienen de kennismaking ten volle. Daarbij zijn de woorden van goed gehalte en lied en compositie zamen geschikt om het christelijk gevoel op te wekken.
Mogen beide schrijvers hun doel bereiken!