lijk van zijne collega's onderscheidt door de schetsen of figuren van de verschillende landen. Zulke schetsen bevat dit boek ten getale van 85. Zij zijn allen even als de figuren in eene meetkunde in den tekst gedrukt: witte lijnen op eenen zwarten grond.
Het is dus hier de vraag, wat beter, wat verkieslijker is: een atlas met afzonderlijke kaarten of deze schetsen.
Wanneer een atlas duidelijk gedrukt, zuiver, helder gekleurd en niet met namen overladen is, dan vind ik eenen atlas te verkiezen, omdat de ligging van 't eene land met betrekking tot het andere daardoor duidelijker wordt aangewezen en in 't geheugen geprent. Geen onderwijzer, die eenigermate takt van onderwijzen heeft, zal zich bepalen bij 't overhooren van de les, maar zal de daarin voorkomende plaatsen, rivieren, bergen enz. op de kaart doen aanwijzen, of ze den leerling vragen, en wil hij het genotene onderwijs nog verder uitstrekken, dan zal hij den omtrek van het land, dat hij behandelt, op het bord teekenen of laten teekenen, en vervolgens de leerlingen daarin de rivieren, bergen en steden doen plaatsen, of anders laat hij hun zulks op de lei doen, maar dan zal hij tevens eene opgave verlangen van de aangrenzende landen, want dit is later voor den leerling een uitmuntend middel om zich te orienteren. Dit vind ik op deze schetsen niet. Vervolgens zijn eenige schetsen mij wel wat klein. Denemarken bijv. is door zijnen vorm evenwel nog al lastig, maar wanneer nu de omtrek duidelijker uitkwam, dan zouden de eilanden niet zulk een mengelmoes opleveren; aanschouwing en beelden zijn uitmuntend voor de ontwikkeling, mits zij duidelijk zijn. Ter wille van den verdienstelijken schrijver wensch ik het werk een ruim debiet toe, maar mij dunkt, dat menig onderwijzer zijnen leerlingen liever zelf zulke schetsen zal laten vervaardigen, waartoe kaartennetten op de manier, waarop Seyffardt ze uitgeeft, maar dan wat kleiner, uitermate geschikt zijn.
Er is nog een punt, waaromtrent ik het met den schrijver niet eens ben. Hij zegt in zijne voorrede: ‘ik zie de noodzalijkheid niet in, eene oppervlakkige schets van andere wetenschappen in een leerboek der aardrijkskunde in te lasschen.’ Hieromtrent zou ik in opinie verschillen.
Aardrijkskunde op zichzelve is voor menigeen eene dorre wetenschap, vooral voor leerlingen, die niet al te veel leerlust hebben. Wanneer nu hun leerboek niet alleen eene menigte