Goede harten. Tooneelspel in één bedrijf. Voor rederijkers. Vrij gevolgd naar het Hoogduitsch. Te Purmerende, bij J. Schuitemaker, 1863. Prijs 50 cent.
‘Voor rederijkers’ lezen wij op den titel van dit ons toegezonden tooneelspel, maar waarom alleen voor rederijkers? Is het te hoog van opvatting voor onze gewone tooneelspelers? Of is het welligt te flaauw om op eenig tooneel van aanbelang gespeeld te worden? Wij zouden waarlijk aan het laatste geloof slaan, te meer wanneer wij alles eens nagaan wat het tegenwoordige corps der rederijkers is. Och arme! 't ziet er bitter uit met de meeste dier zwartgerokte, wit gedaste en met insignes voorziene heeren, die eene houding aannemen als een kat op een warme stoof. Neen! ons bevalt dat rederijken niets! Waarom niet liever zich aan het ‘tooneel’ gewijd dan een halfbakken tweeslagtig dier te zijn en ja wel! dan durven die heeren rederijkers nog laag op onze acteurs neêr te zien die hen nog zoo menig lesje zouden kunnen geven. Men ziet het, wij zijn met het rederijken niet zeer ingenomen, omdat wij tot nog toe weinig goeds van al hun poeaai gezien hebben, terwijl ook op hen het uit den mond van een É™nzer gevierde tooneelspelers, duizendwerf herhaalde: ‘Bluf, bluf, altemaal bluf!’ ten volle van toepassing is. Doch nu ons oordeel over het tooneelspel zelf! Ons dunkt dat men uit den aanhef reeds eenigzins bevroeden kan hoedanig dit zijn zal. Het dingske munt uit in groote onbeduidendheid en kan alleen eenigzins geschikt zijn voor een zoogenaamd liefhebberijtooneeltje dat uitgevoerd wordt door knaapjes, op de eene of andere verjaringspartij. Hoe een uitgever zich aan zóó iets kan blootstellen, is onbegrijpelijk. 't Is of er geen scheurpapier genoeg is! Wij houden ons voor de toezending van dergelijke nesten ten zeerste verontschuldigd. Dergelijke prullen zijn de aankondiging niet eens waard.