| |
I. Hoogduitsche spraakkunst, als vervolg of tweede deel op de Grondbeginselen der Hoogduitsche taal. Met opstellen ter toepassing (;) door H.W. Müller, onderwijzer in vreemde talen te 's Gravenhage. 's Gravenhage, bij de Erven Doorman, 1857. VI en 167 blz. kl. 8vo. Prijs ƒ 1.00
II. Spelling en uitspraak der Hoogduitsche woorden, in verband gebragt met het Nederduitsch (Nederlandsch?), benevens Spelen Leesoefeningen (,) tot inleiding in (cacophonie?) de studie der Hoogduitsche taal. (;) door H.W. Müller, onderwijzer in de vreemde talen te 's Gravenhage, en als zoodanig verbonden aan de Fondatie der Vrouwe van Renswoude aldaar. Te (men ziet: de schrijver profiteert!) 's Gravenhage, bij de Erven Doorman, 1862. In kl. 8vo. VI en 60 blz. Prijs: niet opgegeven.
I. In de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ van October 1857, blz. 645-646 der ‘Boekbeschouwing’ werd het eerste deel der Hoogduitsche Spraakkunst van den heer Müller aangekondigd en beoordeeld. Het gold toen den eersten druk van dit werk. In 1862 ontving Referent van de Redactie van dit tijdschrift den tweeden druk van dit eerste deel, en belangstellenden kunnen in het nommer van Julij 1862, blz. 329-332 der ‘Boekbeschouwing’ zijn oordeel uitgedrukt vinden. Ref. gaf tevens, bij die gelegenheid, zijne verwondering te kennen, dat hem nooit het tweede deel ter recensie was toegezonden. Dit verzuim is thans, gelijk blijkt uit den hierboven afgeschreven titel, hersteld, en 't doet Ref. wezenlijk genoegen, dat hij, na naauwkeurig bewerkstelligd onderzoek, kan constateren, dat 's schrijvers
| |
| |
mededeeling en behandeling der grammaticale regels, naar het hem voorkomt, uitnemend zijn te noemen.
Dit tweede deel bevat:
Erster Abschnitt. Geschlecht der Hauptwörter. |
|
Aufgaben. |
Zweiter Abschnitt. Ergänzungen zu den Declinationen, und Erklärungen über den Gebrauch einiger Fürwörter. |
|
Aufgaben. |
Dritter Abschnitt. Bildung der Adjective (Adverbien) und der Zeitwörter. |
|
Aufgaben. |
Vierter Abschnitt. Gebrauch der Beugefälle. |
|
Aufgaben. |
Fünfter Abschnitt. Uber den gebrauch der Weisen und Zeitformen des Verbums. |
|
Aufgaben. |
Dit alles is, als 't ware, eene uitbreiding en aanvulling van het behandelde in het eerste deel. De regels zijn over 't algemeen kort en eenvoudig: voorwaar eene aanbeveling, die wij niet voor alle hier te lande gebruikt wordende spraakkunsten durven onderschrijven.
Allen, die van de Hoogduitsche taal eene meer dan oppervlakkige studie hebben gemaakt, zijn voorzeker bekend met de Becker'sche methode van onderrigt. Zij zullen het Ref. toestemmen, dat al ontzegt men aan Becker geenszins groote geleerdheid en veelzijdige taalkennis, zijne leerwijze weinig geschikt is tot bereiking van het doel van hen, die de Hoogduitsche taal aanleeren, om haar te gebruiken in het praktische leven. Immers, worden er somtijds door dien schrijver geheele bladzijden gevuld met het opgeven en de verklaring van eenen regel, die in weinige woorden konde worden uitgedrukt. Wij zijn het dan ook volkomen eens met den heer Müller, wanneer hij zegt: ‘kurze Sätze regen zum Denken an, die langen aber ermüden.
De heer Müller is aan dezen stelregel getrouw gebleven, en hij heeft de taak, die hij zich voornam te verrigten, goed volbragt. De belangrijkste zaken worden door hem op eene eenvoudige en duidelijke wijze verklaard, en vele taalregels, die men te vergeefs in uitgebreider spraakkunsten zoekt, vinden in zijn werkje eene plaats. Het tweede hoofdstuk vooral: ‘Ergänzungen zu den Declinationen, und Erklärungen über den Ge- | |
| |
brauch einiger Furwörter,’ bevat vele wetenswaardige bijzonderheden op het gebied der Hoogduitsche taal, en Referent meent, uit dien hoofde, niet zonder eenigen grond te mogen vaststellen, dat een ervaren onderwijzer, met die aanwijzingen voor zich, zijne leerlingen geleidelijk tot een helder inzigt der behandelde punten kan brengen.
Het doet Referent leed, dat hij in de ‘Aufgaben’ van het tweede deel der Hoogduitsche spraakkunst van den heer Müller dezelfde gebreken vond, als in die van het eerste deel. In zijne vorige aankondiging van Julij 1862, heeft hij daarop met vrijmoedigheid gewezen. Naar zijn inzien, is de kost, dien de heer Müller der Nederlandsche Jeugd (hoofdletters uit liefde voor onze kinderen) te slikken geeft, veelal moeijelijk te verteren; ja, Referent twijfelt er sterk aan, of zelfs ‘die Söhne Hermann's’ dit voedsel zouden kunnen verdragen! - Bovendien, zien de Hollandsche volzinnen er uit, als eene slechte vertaling van het Duitsch in het Nederlandsch. Het komt ons voor, alsof de schrijver, ondanks zijn veeljarig verblijf op Neêrlands grond, nog niet is doorgedrongen in den geest der Nederlandsche taal, en wij raden hem daarom in gemoede aan, bij eenen eventuëlen herdruk van zijn overigens nuttig en degelijk werkje, de ‘Aufgaben’ door eenen geletterden Hollander te doen omwerken, of, op zijn minst, verbeteren.
II. Het werkje, welks titel wij in de tweede plaats hier boven uitschreven, is bestemd (het blijkt reeds uit dien titel) tot inleiding in (lees: tot of voor) de studie der Hoogduitsche taal. Wat het bevat, is evenzeer te zien uit het opschrift, dat het draagt.
‘Zal dit werkje nu wezenlijk nuttig zijn?’ Zoo vraagt de heer Müller in zijn voorberigt, en hij antwoordt: ‘Misschien wordt door zulke oefeningen te veel aanleiding gegeven tot het zoogenaamde “poppenduitsch,” waarbij men maar zoo elk nederduitsch woord in het Hoogduitsch meent te kunnen overbengen, met verandering der spelling.’ - Niet misschien, Herr Müller, maar zeer zeker!
Doch wij laten u verder spreken: ‘Het is immers de bedoeling niet, dit als een middel te beschouwen tot fabrikatie van duitsche woorden; het is slechts een inzigt in de spelling, eene vestiging van begrippen over dezelve, waardoor het langwijlige en onaangename der gedurig wederkeerende spelfouten
| |
| |
zal weggenomen of althans verminderd worden; het is slechts eene inleiding, waartoe het gemakkelijkste gedeelte der taal gebruikt is, hetwelk de met elkander overeenkomende woorden zijn.’ - Eilieve, mijnheer Müller, zijn inzigt in, dezelve en langwijlige ook geen poppenhollandsch? Is de laatste volzin wel een zin, of kan men denzelven (zie zelf, hoe fraai dit klinkt!) onder het getal der duistere phrases rangschikken? - Wij vragen slechts.
Dit alles belet niet, dat wij de bedoeling van den schrijver vrij wel begrijpen; maar wij stemmen volstrekt niet in met zijne meening. Indien er vaste regels te geven waren, zou de leerling, die zijn werkje gebruikt, inderdaad een inzigt in de spelling kunnen verkrijgen. Edoch, dit is het geval niet. De regels van den heer M. zijn geene regels. De voorbeelden, welke hij zelf opgeeft, spreken hem meermalen tegen. Zoo lezen wij op blz. 18: ‘De tweeklank eu komt overeen met de nederduitsche ui, maar verschilt in de uitspraak daardoor, dat hij diep uit de keel gesproken wordt, terwijl de laatste uit het verhemelte klinkt, waarbij de tong hooger ligt en zich aan de tanden drukt.’ Als voorbeelden geeft de schrijver, onder anderen, op: Beule, buil; Beute, buit; Leute, lui. - Nu vragen wij hem: Moet de leerling niet hieruit besluiten, dat huis in het Duitsch met Heus en muis met Meus uitgedrukt worden? - Meerdere staaltjes zou het Ref. niet moeijelijk vallen aan te halen, doch waartoe zou het dienstig zijn? Zoowel den lezer van onze beoordeeling, als den heer Müller zelven, zal het wel zonneklaar blijken, dat een leerling (ein Schüler, let wel op!) met eene scheepslading van dergelijke regels niet veel verder zal komen, dan hij bij het aanvangspunt was.
Op blz. IV van zijn voorberigt zegt de schrijver zeer naïef: ‘Wanneer men spelling en uitspraak met gebruik en beteekenis verbindt, dan geraakt men in eens in te vele moeijelijkheden, gelijk men door verwisseling van geslacht, getal en naamval, en verbogen en onverbogen naamval, tot verkeerde stelsels van verbuiging komt, door verwarring der begrippen in eene blinde steeg loopt en er ten laatste niets meer van begrijpt, omdat men geen' wetenschappelijken weg bewandelt.’ - Hij leze nu eens zelf zijn werkje over, en zegge openhartig of hij, de heer H.W. Müller, in dit boekje ‘den wetenschappelijken weg’ bewandelt? - Als hij zich niet door eene bespottelijke
| |
| |
auteursliefde laat verblinden, hebben wij te grooten dunk van zijn gezond verstand, om te twijfelen aan een negatief antwoord.
En wilt gij weten, lezers, waarom de heer Müller vooral dit werkje heeft uitgegeven? Ziet hier, wat hij zelf zegt: ‘Mogt het echter vooral helpen, om aan het Hoogduitsch op een vroegeren leeftijd te doen beginnen, dan men veelal hier te lande gewoon is, waar men pas na zeven, acht of meer jaren aan het Fransch en Engelsch besteed te hebben, nog in een wip het Duitsch er bij meent te kunnen leeren, en na een half jaar les genomen te hebben, reeds ongeduldig wordt en het examen wil bestaan. Dit vooroordeel is een der allerverkeerdste, omdat het Hoogduitsch moeijelijker is dan eene andere taal, en dus evenzeer meerjarige praktijk vereischt.’ - Welk een armzalig denkbeeld heeft de schrijver van de Nederlandsche Jeugd, en vooral van den onderwijzersstand! Hij zegt, ni plus ni moins, dan dat de onderwijzers, na Fransch en Engelsch gedurende 8 jaren geleerd te hebben, een half jaar lang Dnitsch studeren en dan het examen bestaan. Fraai voorwaar, doch onwaar. Het examen bestaan, kunnen zij niet, want dit is non-sens; doorstaan, nog veel minder, want hiervoor waken de commissies van onderwijs, die in onzen tijd, met het volste regt, in 't geheel niet malsch zijn, getuige de lange lijsten van gedropenen, die de maanden April en October met natte, heterogene bestanddeelen illustreren.
Nog iets. Op blz. 22, zegt de heer Müller in § 25: ‘De f komt overigens meest met de p overeen, soms ook met f en v; in vele woorden wordt de p met f aangeblazen.’ - Dus de f komt soms met de f overeen! Inderdaad, iets nieuws. Admireert voorts de fraaiheid van een' regel waar in eenen adem meest, soms en vele als broedertjes gearmd gaan.
Indien de schrijver ons, toevalliger wijze, het manuscript van zijn werkje, vóór dat het ter perse werd gelegd, ter lezing had gegeven, ziet hier wat wij hem zouden hebben aangeraden: ‘Laat de regeltjes en speloefeningen geheel weg; verdubbel het getal leesoefeningen, die gij, over 't algemeen, met veel smaak gekozen hebt; vergeet eindelijk niet de Nederlandsche woorden op te geven, die met de Hoogduitsche weinig verschil opleveren, doch die den klemtoon op eenen anderen lettergreep hebben. Dan kan uw werkje veel bruikbaars aanbieden en zult
| |
| |
gij eenig nut met de uitgave stichten.’ - Zoo als het thans is, mogen wij het niet aanbevelen.
I en II. Druk, papier en uiterlijk zijn onberispelijk. Zinstorende drukfeilen hebben wij niet aangetroffen.
|
|