vraag naar de taak en het onderwerp der theologische encyclopaedie eene zeer belangrijke, nog niet volkomen naar eisch beantwoorde is. De hoogleeraar brengt ons vrij wat nader aan die beantwoording, en zijne encyclopaedische schets der christelijke godgeleerdheid is een uitmuntend resultaat van de uitmuntende verhandeling.
De tweede ‘studie’ heeft ten onderwerp ‘den dood des Heeren in zijne beteekenis en waarde volgens de schrijvers des N.V.’ Het onderzoek neemt de schriften van Paulus, den brief aan de Hebreën, die van Johannes, van Petrus, en de synoptische Evangeliën afzonderlijk in oogenschouw, acht gevende op hun aller overeenkomst en verschil in beschouwing en voorstelling. Het geheel is een uitmuntend stuk, vooral hoog te waarderen wegens de grondige woord-exegese, die alzoo hier beter tot haar regt komt dan in de meeste dogmatische studiën van den laatsten tijd.
De derde verhandeling beschouwt ‘den eersten brief van Clemens Romanus aan de Corinthiërs als eene hoogst belangrijke bijdrage tot de kennis van het oudste Christendom na den tijd der Apostelen.’ Moesten wij vergelijkend kiezen, zonder aarzelen noemden wij dit doorwrochte stuk de kroon van het geheel. Het is een parel van het eerste water, waardoor men niet alleen op de duidelijkste wijze wordt ingeleid tot een der allerbelangrijkste overblijfselen uit den na-apostolischen tijd, maar ook eenen schat van opmerkingen erlangt, waardoor des schrijvers resultaat wordt geregtvaardigd, dat aan de nieuwere historische school met regt kan verweten worden, dit geschrift ‘minder te hebben gebezigd om dat na-apostolische Christendom te leeren kennen, dan wel om er argumenten aan te ontleenen voor eene van elders ontleende opvatting der zaak.’
Uitvoeriger durven wij over deze voortreffelijke studiën niet schrijven in een tijdschrift, voor het algemeen bestemd. Het boek is alleen voor godgeleerden ex professo, maar deze ook zullen het na eenige kennismaking onontbeerlijk achten voor hunne studeerkamer; en als men vermoeid wordt door de eenzijdigheid der ‘modernen,’ is het inderdaad verkwikkend, een drietal verhandelingen te bestuderen, waarin oud-Hollandsche soliditeit met hedendaagschen wijsgeerigen zin om den voorrang dingt, en den schrijver te volgen bij een onderzoek, even naauwkeurig als bedachtzaam.
Zulke perziken smaken naar meer!