van het Afschaffings-genootschap bij zijne geloofsgenooten de dronkenschap te bestrijden.
Waarom niet?
Als een Protestant het antwoord op die vraag moest geven, zou het misschien uit sommiger mond luiden: ‘de R.C. geestelijkheid ziet niet eens ongaarne, dat de leeken zich verdierlijken. Hoe meer zij zich zedelijk verlagen, des te gemakkelijker laten zij zich overheerschen, en hoe breeder de zondenlijst is, des te rijker zijn de offers die der kerk ten deel vallen.’ Of dat antwoord aan de eene zijde geheel uit de lucht gegrepen, aan de andere zijde overdreven zij, - daarmede laten wij ons nu niet in; maar wel met het antwoord, dat een goedgeloovig, dat wil zeggen aan de hiërarchie diep onderdanig Roomsche er op geeft. Het luidt: dat hij er met ‘eerwaarde priesters’ over gesproken - ik wil zeggen: hen ‘ootmoedig gesmeekt heeft, om bijstand en deelneming aan den strijd, of om aanmoediging daartoe bij hunne leeken;’ maar: ‘zij durfden niet!’
‘En wat vrees hield hen terug? vrees, dat in de afschaffings-geschriften en vergaderingen soms iets gezegd of gesproken’ - wat is het verschil tusschen die beide? - ‘kon worden, dat den Roomsch-Catholijken ergernis zou kunnen geven.’ Is het mogelijk! zulk eene lichtschuwheid hadden wij ons niet als mogelijk voorgesteld, hoedanige hier een R.C. in zijne eenvoudigheid blootlegt. Zóó ver is het in de Nederlandsche R.C. kerk gekomen, dat men eene overigens goede, zedelijk en maatschappelijk goede zaak niet durft bevorderen, uit vrees, dat welligt hier of daar - eene andere mogelijkheid kunnen wij ons toch niet voorstellen - eens alleen van zuiver christelijke beginselen en beweegredenen mogt worden melding gemaakt, terwijl men de voorbede der H. Maagd en de kracht der santen en santinnen vergat. Ergernis! aan hetgeen in Afschaffiings-vereenigingen gesproken wordt! Onmogelijk - alleen misschien voor een ultramontaan aan hetgeen er niet gesproken wordt. Arme, arme kudde van zulke herders! Het voor ons liggende stukje is eene proeve, hoe de tegenwoordige R.C. kerk in ons vaderland er eeniglijk en alleen op uit is, om een cordon te trekken van afsluiting, ter beveiliging van kerkgeloof en hiërarchischen invloed tegen alle zedelijk licht.