Of wat moet men er van zeggen, als de hoogleeraar eerst toestemt (pag 9): ‘Hij was niet slechts physisch en intellectueel, maar ook ethisch niet volkomen van den beginne aan...Wasdom wijst op een voormalig gebrek terug’ enz., en naderhand (pag. 30) beweert: ‘men zegt: voor de vroegere levensjaren van Jezus ontbreken de bronnen. Alzoo kan het dan niet met zekerheid worden aangetoond, dat het vroegere leven van Jezus zondeloos was. Wij antwoorden: de latere reinheid, die ons op geloofwaardige wijze wordt verhaald, waarborgt ons de vroegere. Alle gebreken van vroegeren tijd laten likteekenen bij ons achter; bij Jezus ontdekken wij er geene?’ Ref. vraagt, hoe is dit laatste mogelijk bij iemand van wien erkend wordt, dat hij van den beginne af niet ethisch volkomen was, bij iemand die toenam in zedelijkheid, terwijl wasdom toch op een voormalig gebrek terug wijst? Neen waarlijk, deze zwarigheid is maar niet te vereffenen door eenige groote woorden, als daar zijn (pag. 9): ‘wasdom wijst op een voormalig gebrek terug, of wat hetzelfde is, op een absoluut voorwaarts, waartoe de werkelijkheid eerst allengs nadert. - Absolute normaliteit verdraagt zich zeer goed met eene werkelijke ontwikkeling.’ enz. enz.
't Zou Ref. niet moeijelijk vallen, meer dergelijke staaltjens te citeren, maar hij wil zich bij nog een enkel bepalen. Op blz. 5, waar sprake is van den indruk, welken de jongeren van Jezus wonderbare verhevenheid, en grootheid moeten ontvangen hebben, leest men in een noot: ‘het verdient wel opmerking, dat zondelooze heiligheid volstrekt niet behoorde tot de trekken van het Messias-beeld, hetwelk destijds algemeen was.’ En op bladz. 31 moet de volgende opmerking dienen, als historisch bewijs voor Jezus zondeloosheid: ‘en wanneer zij, die van zijne jeugd af met hem te zamen waren, zooals Maria, en zelfs zijne aanvankelijk onverzettelijke broeders, later, gelijk niemand ontkent, opregt in hem als hunnen verlosser hebben geloofd, wordt ons hierin dan niet een gewigtig getuigenis gegeven, dat zij nooit zonde bij hem hebben waargenomen, dat hij den diepen indruk van een heilig leven op hen heeft gemaakt?’ - Eerst vinden wij naar waarheid opgemerkt, dat in de algemeene voorstelling zondelooze heiligheid niet behoorde tot de trekken van het Messiasbeeld. Later wordt met de grootste