eischen der predikkunde in onze dagen. Hooren wij wat hij daarvan zegt: ‘De overtuiging is...in mij verlevendigd en versterkt geworden, dat de evangelieprediking des te beter zal zijn in zich zelve en voor de gemeente des te vruchtbaarder, hoe meer zij zich aansluit aan het wèlgekozen en wèlbegrepen schriftwoord en voorts, met vermijding van alle gekunstelde vormen en overbodig sieraad, zich onderscheidt door gestrenge eenheid van onderwerp, eenvoudigheid van bewerking, algemeene verstaanbaarheid, geregelde, logische orde en echt praktische strekking, overeenkomstig de behoefte der gemeente.’ Waarlijk, ziet daar in weinige duidelijke woorden eene homiletiek in ot kort, op welke wij althans geen enkele aanmerking hebben te maken, die wij aan alle predikers ter behartiging aanbevelen. Zietdaar ook den maatstaf ons in handen gegeven, die wij moeten gebruiken bij de beoordeeling van alle, dus ook van 's hoogleeraars, leerredenen. Evenwel daar behoort nog iets bij. Is in de aangehaalde woorden geleerd: hoe men behoort te prediken; even noodig als dit onderwijs is de uitspraak aangaande datgene, wat men behoort te vermijden, in zooverre het ten minste niet in het reeds gezegde ligt opgesloten. Desaangaande leert prof. Prins: ‘De meening wint in onze dagen veld, dat de leerrede, om aanspraak te maken op goedkeuring en lof, de kenmerken vertoonen moet van het scherp geformuleerde dogmatiesch standpunt des predikers en vooral de resultaten van het godgeleerd en wijsgeerig onderzoek moet trachten over te brengen tot de gemeente. Ik voor mij deel in die meening niet, althans niet onvoorwaardelijk, en betreur zelfs het misbruik, hier en daar van de wetenschap op den kansel gemaakt, en de schade, daardoor onvoorzigtig aangerigt.’ En verder: ‘Wel moet de prediking er op zijn ingerigt, om de kennis der zaligmakende waarheid bij de gemeente te bevorderen en haar
inzigt in den aard en de strekking van het gezegend Christendom, dat wij belijden, zooveel mogelijk te bevorderen. Maar desniettemin acht ik eigenlijk gezegde theologûmena op den christelijken leerstoel misplaatst en houd het er voor, dat zij, aan de gemeente voorgezet, haar steenen geven in plaats van brood.’ - Met innig welgevallen hebben wij deze verklaring gelezen. Zij betreft eene zaak van hoog gewigt, die in deze dagen van heftigen strijd