gend, en door de trouw des volks voorspoedig zijn, moge hij gesterkt worden door de kracht des Allerhoogsten, om zijn volk te regeren en te besturen in de kracht van Hem, in Wiens hand het lot van volk en koning berust.’ O neen! daartoe zijn wij (met fierheid schrijven wij het neder) te vurig Oranjeman, - daartoe zijn de woorden van da Costa voor ons te heilige waarheid, dat Oranje en Nederland, Nederland en Oranje één zijn.
Maar wij hebben iets tegen den vorm, de indeeling en een paar punten der brochure.
Waarom een geschrift, dat zoo geschikt is, en dienen moet, om een goeden volksgeest aan te kweeken tegen het aanstaande hoogtij, het ongemakkelijke en lastige groot 8vo formaat gegeven, ja dit zelfs nog grooter dan gewoonlijk? Een werkje, voor weinig gelds verkrijgbaar gesteld en in een kleineren vorm, zou ons bedunkens daartoe veel bevordelijker geweest zijn.
Waarom aan de beschrijving der gebeurtenissen vóór en van 1813 zulk een groot gedeelte gewijd (29 bladzijden) daar de schrijver voorop zet, niets nieuws te leveren, en aan de beantwoording van den titel slechts 19 bladzijden besteed? Ons dunkt, dat de geschiedenis der laatste halve eeuw niet zoo schraal is aan merkwaardige voorvallen, - dat de regeringsdaden van Neêrlands drie koningen niet zoo gering zijn, dan dat daaraan niet eene grootere uitbreiding had kunnen geven worden.
Waarom de geschiedenis op een paar punten uit haar verband gerukt, en het oordeel van den nakomeling gelijk gemaakt aan dat van den tijdgenoot? Van den heer Zeeman mag men toch niet verwachten, dat hij onbekend is, met het licht, dat latere geschiedschrijvers over de karakters van enkele Fransche regeringspersonen hebben geworpen. Zoo vinden wij op bl. 8 de twee prefecten de Celles en de Stassart, met eenen naam genoemd, als: ‘waardige satellieten van hunnen meester, monsters in menschengedaante, beide kwaadaardige handlangers van het despotiek geweld, die de harde maatregelen, welke zij gelast waren ten uitvoer te brengen, nog harder maakten, door de norsche en tergende wijze, waarop zij, dwingelanden in het klein, te werk gingen.’ Had de heer Zeeman, om slechts één schrijver te