Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1863
(1863)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
Zondag-avondstonden staken zal. Wij gevoelen ons gedrongen te betuigen, dat ons dit leed doet, hoewel wij ganschelijk niet behooren tot de rigting, waarvan de Amsterdamsche prediker zich een voorstander toont. Op hoogen prijs toch moet de arbeid gesteld worden van mannen, die blijken geven, dat de stichting hun zoo zeer hoofddoel is, dat zij zelfs in onzen veel bewogen tijd, alle polemiek uit hun werk ecarteren, die begrijpen, dat de dogmatische kampstrijd onzer dagen wel zoo veel ruimte en tijd in beslag neemt, dat noodig ook andere stemmen zich moeten verheffen, die zich onafhankelijk van dien strijd toonen. Erkennen wij al het gewigt van dien strijd, doet het ons zelfs genoegen, dat de gemeente zich daaraan laat gelegen liggen, omdat zij zich daardoor alleen den weg kan banen tot eene zelfstandige overtuiging - het strijden wordt voor velen vaak doel in plaats middel, en - les extrèmes se touchent - de verderfelijke onverschilligheid en onderworpenheid der gemeente, zooals die vroeger de protestantsche kerk hare beginselen deed verzaken, kunnen zeer ligt plaats maken voor de even groote dwaling, dat het christelijk geloof bestaat in het aanhangen of verwerpen van een of ander dogmatisch gevoelen. Dubbel welkom daarom het woord, dat daar gesproken en geschreven wordt, om van het tegendeel te getuigen. Dubbel dankbaar zijn wij den mannen, die zonder kleurloos te zijn of hunne rigting te verzaken, aan hunne geestverwanten toonen, dat er niet altijd en eeuwig gestreden en wederlegd behoeft te worden, die aan de tegenstanders van hunne rigting met de daad doen inzien, dat het stichten en opbouwen der gemeente niet het praerogatief is eener rigting, dat dus ook in dezen zin het woord Gods niet gebonden is aan een of andere opvatting, of aan een dogmatisch gevoelen. Wij kunnen den wensch niet onderdrukken, dat men zich algemeen hiervan wat meer doordrongen zal toonen. Laat men toch den theologischen strijd beschouwen als een noodzakelijk kwaad en dus als een betrekkelijk goed, maar daarbij begrijpen, dat partijschap daarvan een verkeerd en niet noodzakelijk gevolg is, iets, dat in de gemeente niet t'huis hoort! Partijzucht werkt dwaasheid, doet schade aan hen die er zich aan overgeven. Men versmaadt de stichting welke een evangelieprediker verschaffen kan, die een an- | |
[pagina 147]
| |
dere rigting is toegedaan dan die tot welke men behoort. Men wil geen stichtelijk boek lezen, geschreven door iemand van deze of die kleur. Men benadeelt zich zelven, door zich van eene mogelijke stichting te berooven, en door zich de gelegenheid af te snijden, om wat ruimer van blik en oordeel te worden. De schrijver der Zondag-avondstonden is een predikant van - ik weet hem niet beter te classificeren - modern-orthodoxe rigting; welligt ware een meer algemeen woord, behoudsman b.v., hier juister. Tracht hij dit te verbergen? In 't minst niet - maar hij stelt het niet op den voorgrond. Hij is volstrekt niet kleurloos, maar allerminst een partijman. Het is hem er niet om te doen, om gehouden te worden voor stevig orthodox of voor liberaal bij 't kantjen af, ook niet voor een middenman. De ultra's van zijne rigting zullen zich misschien ergeren als zij hem (pag. 312) hooren zeggen: ‘neemt de toevlugt tot Christus die gestorven is, die opgewekt is, die ter regterhand Gods zit, die ook voor ons bidt. Of wilt gij uitvlugten zoeken? Spreekt gij misschien in uw hart: wat zou het mij baten, tot Christus te gaan, wie zegt mij of ik wel ben uitverkoren? Dwazen, die gij zijt, met in Gods raad te willen inzien, en eerst de verzekerdheid uwer verkiezing te willen hebben, aleer gij tot Christus henen gaat. Neen, begint met acht te geven op dit woord: God heeft zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven. Dan eerst kunt gij weten, of gij tot de uitverkorenen behoort, zoodra gij u als door de zonde verloren aan Jezus Christus hebt overgegeven. Want dit zijn de uitverkorenen, wien de levensvraag ernst was: wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? en die gehoor gaven aan het antwoord op die vraag: ‘gelooft in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.’ Lezers van eene geheel andere kleur zullen waarschijnlijk het hoofd schudden, als deze woorden (pag. 385) hun onder de oogen komen: ‘dat is de grondslag en sterkte van ons geloof in den Verlosser der wereld, dat Hij sterker is dan alle schepselen en zulke hoedanigheden bezit, die Hem tot een alwetenden, algenoegzamen en onveranderlijken Zaligmaker voor ons maken.’ De strenge (zoogenaamd) regtzinnige zal hem mogelijk zijn vertrouwen ontzeggen, als hij leest (pag. 386): ‘het is eene verkeerde voorstelling van Jezus komst, als had zij moeten dienen, om den Heer van | |
[pagina 148]
| |
hemel en aarde te bewegen tot ontferming en barmhartigheid.’ De vrijzinnige zal zich over zijn geantiqueerd gevoelen verbazen, bij hot lezen van zijne beschouwing over het doodslijden van onzen Heer en de vroegere openbaringen Gods (pag. 93-97). Dat kan alles gebeuren, maar het was den schrijver niet te doen, om met meeningen voor den dag te komen, waarmede allen het eens zouden moeten zijn. Allen te stichten, dat was zijn doel. Wie zich over zijn gevoelen ergeren, en deswege niet gesticht kunnen worden, het is hun eigen schuld; de heer Adriani kan het waarlijk niet helpen. Zacht en liefelijk, eenvoudig en verkwikkend zijn zijne woorden. Hij geeft geen ergenis en ergert zich niet over anders denkenden, ten minste in dit boek niet. Jammer is het, dat er een paar uitzonderingen te noemen zijn, en wel het stukjen getiteld: ‘een merkwaardige zondag morgen,’ dat getuigt van schrijvers partijdig en onregtvaardig oordeel over de Unitarissen (pag. 22-30), alsmede de gelijkenis: ‘de koningstent’ welke eene noodelooze, onduidelijke, niet steekhoudende hatelijkheid tegen de moderne theologie inhoudt, (pag. 216-218). Maar wij zouden ondankbaar zijn, als wij te luide klaagden over een paar vlekjens, waar overigens het geheel zooveel lof verdient. Liever bevelen wij de Zondag-avondstonden van Adriani ten zeerste aan, en eindigen wij onze aankondiging met den wensch, dat deze schrijver niet ophoude zijn landgenooten geestelijke gaven van zulk een goed gehalte mede te deelen, en dat hij zich in hoe langer zoo uitgebreider kring van lezers moge verheugen, van lezers van de meest uiteenloopende rigtingen ook. De gemeenschappelijke behoefte aan stichting, aan opbouwing in den geloove - moge zij hoe langer hoe meer de band worden, welke alle geloovigen vereenigt, opdat de strijd der meeningen alle hatelijk, uitsluitend, onchristelijk karakter verlieze! D. |
|