beeld van gemeenschap der heiligen in den hemel ontwikkeld. De tweede afdeeling is bestemd om bewijzen te leveren voor, en de bedenkingen te ontzenuwen tegen het herkennen van vrienden in den hemel. De derde handelt over de belangstelling in de aarde door hen, die in den hemel zijn.
Dat dit geschrift in Engeland binnen eene week na de uitgave reeds moest herdrukt worden en later tot meer dan dertig uitgaven beleefde, verwondert ons in geenen deele, want het is geheel in overeenstemming met het achterlijke standpunt van schriftbeschouwing en godgeleerdheid in dat land. En dat de Amsterdamsche predikant Dr. Vinke, die blijkens zijne leerrede over ‘het volharden in de leer der Apostelen’ toch ook waarlijk niet tot de ultra-liberalen behooren wil, bepaald ontkent, ‘alle voorstellingen, die ons hier van den hemel gegeven worden,’ letterlijk tot de zijne te maken, of liever zich te verpligten ze, ieder afzonderlijk, te verdedigen met beroep op de letterlijke uitspraken des Evangelies,’ - dit bewijst genoeg, dat, ‘komt de hoofdinhoud van het geschrevene met den geest van het Evangelie volkomen overeen,’ er toch eene te letterlijke opvatting van bijbelsche beeldspraak en eene alzoo ontstane onjuiste voorstelling ten grondslag ligt. Bij bedroefden en in dergelijke niet dagelijksche omstandigheden moge zoo iets het gemoed aangrijpen en de verbeelding streelen, - naar onze overtuiging kunnen wij ons in het tegenwoordige aardsche leven onmogelijk eene voorstelling vormen van het leven der toekomst, omdat wij reeds van het leven in ‘de eeuwigheid’ geenerlei denkbeeld kunnen maken, even weinig als, ja nog minder dan een blindgeborene van het zien. In waarheid, ‘het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen,’ en alle redekavelen daarover in de bijzonderheden is ontleend aan aardsche vormen, en is - stamelen en niets meer.