| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis van het Husitismus, van zijn oorsprong in de 14de eeuw; tot dat het bij den majesteitsbrief van keizer Rudolf als eene Protestantsche Kerk erkend wordt. Door J.H. Sonstral. II Deelen. In gr. 8vo. 1015 bl. Prijs ƒ 8,25.
Onder de beschuldigingen, door welke de Roomsche kerk, bij gebrek aan betere, het Protestantsche beginsel tracht in minachting te brengen, behoort ook die, dat het eerst sedert de zestiende eeuw dagteekent, terwijl zij hoog opgeeft van den tot den tijd der apostelen zelven opklimmenden oorsprong van hare eigene kerk. Met driestheid speculeert Rome bij die bewering deels op de eenvoudigheid, die niet doordringt tot het onderscheid tusschen de kerk op haar zelve en de kerk zoo als zij in den loop der eeuwen al dieper en dieper wegzonk in onzinnig bijgeloof en doode vormendienst; deels ook op de onkunde, die in de geschiedenis niet ziet hoe het in de kerk, zelfs in de donkerste tijden, nooit ontbroken heeft aan verzet tegen de aanmatigingen der priesterschap. Bleef de zuivere Evangeliewaarheid te midden van den stikdonkeren nacht der middeleeuwen bewaard tusschen de bergen van Piemont, niet zoodra hadden de kruistogten het morgenrood van eenen verlichten dag voor Europa doen verrijzen, of er gingen ook stemmen op tegen de misbruiken die der kerk waren ingedrongen, stemmen die zich niet lieten tot zwijgen brengen door uitwendig geweld of fijn gesponnen list. Onder de merkwaardigste verschijnselen van ‘hervorming voor de Hervorming’ behoort de Boheemsche beweging, in welke wel Johannes Hus een der eminentste hoofden is, maar die met dat al even weinig met hem aanving, als zij haar einde vond in den brandstapel, hem ontstoken door het concilie van Constantz, dat met al zijn pronk en praal en groote plannen en woorden eigenlijk niets heeft uitgevoerd om den welstand der Kerk te bevorderen. Want gelijk Hus reeds bij zijn eerste optreden het vuur brandende vond, zoo bleef het gloeijen gedurende de vijftiende en de Hervormingscrisis, totdat de keizer des heiligen Roomschen rijks zich ten jare 1609 ge- | |
| |
noodzaakt zag, het Boheemsche Protestantisme openlijk en vormelijk te erkennen, in spijt van den paus en de gansche Roomsche geestelijkheid. De
geschiedenis dier twee en eene halve eeuw is voor een groot gedeelte eene geschiedenis van bloed en tranen; eene geschiedenis van plundering, roof, moord en allerlei wreedheid, zoo aan de eene als aan de andere zijde. En zoo men uit onkunde of kwade trouw de zaak belagchelijk tracht te maken door haar zoo voor te stellen als gold het alleen het gebruik des avondmaals onder de beide teekenen (sub utroque), zoodat ook den leeken de beker (calix) werd bedongen, - dat is de geschiedenis in het aangezigt geslagen, want de strijd gold het beginsel der gehoorzaamheid ‘Gode of den menschen’ in geloofszaken, het beginsel van vrij en zelfstandig inzien in de waarheid, of blinde onderwerping aan het priestergezag.
De geschiedenis dier Boheemsche beweging is door den kundigen en werkzamen Hersteld-Lutherschen predikant aan den Helder, Sonstral, in het voor ons liggende werk beschreven. In de voorrede verklaart hij zich aangaande de wijze waarop hij zich die taak heeft voorgesteld; in een naschrift geeft hij de bronnen op van welke hij zich heeft bediend. Hiertoe behooren in de eerste plaats natuurlijk de schriften van en over Hus, van Praag en andere hoofdpersonen in dit belangrijk drama, alsmede monographiën over het concilie van Constantz. Misschien zou de geachte schrijver wèl hebben gedaan, als hij deze literatuur van zijn onderwerp verrijkt had ook met de voornaamste der door hem niet geraadpleegde schrijvers, met name:
Bayerle, Johannes Huss und das Concil zu Kostnitz (Dusseldorp 1842); Camerarius, Narratio historica de fratrum orthodoxorum ecclesiis in Bohemia, Moravia et Polonia (Heidelberg 1605), eene verzameling van onderscheidene Dissertatiën; Carpzovius, Religions-Untersuchung der Böhemisch- und Mährischen Briider, von Anbegin ihrer Gemeinen bis auf gegenwärtige Zeiten (Leipzig 1742); Langermann, Polemographia Hussitica (Giessen 1667); Lasitius, de ecclesiastica disciplina moribusquie et institutis fratrum Bohemorum (Amsterdam 1660); Martinius, Hussius et Lutherus (Praag 1618, herdr. Wittenberg 1717); Pontanus a Breitenberg, Bohemia Pia (Frankfort 1608); Rechenberg, de Johanne, Husso, martyre (Leipzig 1671);
| |
| |
Rieger, Die alte und neue Böhmische Brüder (Zullichau 1734-1740, 24 stukken), van waarde wegens de ‘richtigen Urkunden;’ Schubert, Geschichte des Hussitenkriegs (Neustadt 1825); Seyfrid, De Johannis Hussi martyris ortu, educatione, studiis, doctrina, vita, morte et scriptis (Jena 1698, op nieuw uitgegeven, 1711, 1729 en 1743); Soliman, Bohemia exoriens, gentilis, christiana, pia, bellicosa, regnans, imperans, austriaca (Praag 1627), geheel in den Roomschen geest; Walpurger, Hussus redivivus (Gera 1623), ook onder den titel: Hussus combustus, non convictus (ald. 1624); Wendt, Geschichte von Huss und den Hussiten (Maagdenburg 1845); Zitte, Lebensbeschreibung des Johannes Huss (Praag 1789, 2 deelen); Zürn, Johannes Huss auf dem Concil zu Kostnitz (Leipzig 1836). Dergelijke nomenclaturen zijn voor den lezer niet nutteloos; de een is in staat om dit, de ander om dat boek na te slaan. Doch in geenen deele gaven wij de bovenstaande om er den heer Sonstral eenig verwijt van te maken dat hij ze niet heeft gebruikt. Zoover wij kunnen oordeelen heeft hij een uitnemend gebruik gemaakt van hetgeen hem ter dienste stond.
Na eene korte inleiding behandelt Sonstral in een eerste boek de drie voorname voorloopers van Huss: Waldhauser, Milic en Matthias van Janow (Kanow, Lanow of Panow). 't Ware allerwenschelijkst, dat de schriften van dit driemanschap eenmaal werden uitgegeven. Sonstral deelt wel mede dat zij in H.S. bestaan, maar niet waar die overblijfselen schuilen. Één brand, ja één lekkaadje, en zeldzame monumenten, allerbelangrijkst voor de inwendige kerkgeschiedenis, gaan onherstelbaar verloren. Het tweede en derde boek handelen geheel en al over Johannes Huss, het middelpunt, de ziel, de kracht der geheele Boheemsche beweging. 't Behoeft niet te worden gezegd en nog veel minder verontschuldigd, dat dit gedeelte des werks bijzonder en con amore bearbeid is. Wij lazen het met hooge ingenomenheid. In het vierde boek is Hieronymus van Praag de hoofdpersoon. Ook dit gedeelte houdt de aandacht misschien nog meer levendig dan het overige. Nadat alzoo de voorname hoofdpersonen zijn behandeld, wordt in een vijfde boek de aandacht gevestigd op de zaak zelve: het Husitismus genoemd, welken naam Sonstral aan de geheele beweging tegen de geloofsheerschappij van Rome, zoo als zij zich
| |
| |
sedert de laatste helft der veertiende eeuw in Boheme openbaarde, en daarmede aan dit werk, gegeven heeft. Over dien naam willen we niet twisten; Sonstral zal zeker erkennen, dien bij gebrek aan eenen beteren te hebben gekozen, en wij weten er zonder breede omschrijving geenen anderen voor in plaats te geven. Het boek over ‘het Husitismus’ is gesplitst in drie afdeelingen, van welke de eerste den strijd der Calixtijnen en Taboristen, de tweede de vestiging der Broedergemeente, de derde de betrekking der genoemde rigtingen tot de Kerkhervorming bevat. Het derde boek betreft de lotgevallen der Broedergemeente, van het Calixtinismus en het opgekomen Protestantisme in Boheme, van den Schmalkaldischen oorlog (1549) tot den dood van keizer Ferdinand I (1564). Het zevende boek handelt over de insmelting van het Husitismus in de Hervorming (beter: het Protestantisme); het achtste eindelijk over de gebeurtenissen in het begin der zeventiende eeuw, eindigende met den zoogenaamden ‘Majesteitsbrief’ van keizer Rudolf II (1609), waarbij het Protestantisme in Boheme vormelijk werd erkend.
En in weerwil hiervan begon het van dat oogenblik af te vervallen. De overwinning was gekocht ten prijze van eenen geweldigen strijd, maar zij was niet duurzaam, en terwijl voor tweehonderdvijftig jaren ver het meerendeel der bevolking van het toen vrij waarschijnlijk 3 à 3½ millioen inwoners tellende Boheme zich verzette tegen den gewetensdwang van Rome, was in onze eeuw het aantal Protestantschgezinde gemeenten in het vaderland van Huss en van Praag tot weinige weggesmolten, hoewel thans het cijfer der gemeenten tot 46, dat der Protestanten tot 60,000 is geklommen. Van waar dit verschijnsel? is de vraag, die voor de hand ligt. Sonstral acht het niet ‘op zijnen weg te liggen,’ haar te beantwoorden, en als hij de pen nederlegt bij den Majesteitsbrief, is dit ook zoo. Met dat al achten we het jammer, dat hij niet nog eenige bladzijden ten slotte aan dat gewigtig onderwerp heeft toegewijd. Hij zegt alleen: ‘Men wilde zich aan dat geschreven stuk (den Majesteitsbrief) niet gebonden achten; want wat de keizer had bezegeld was de kerk bevoegd te ontzegelen, zoodra zij daartoe bij magte was. Men wachtte niet lang de hand aan den ploeg te slaan en rustte niet met tergen en sarren, totdat het vuur los- | |
| |
brandde, waarin de Majesteitsbrief werd verteerd, de kerken der waarheid omvergehaald en het Boheemsche volk in de Babylonische gevangenis teruggeworpen werd.’ Hier had kunnen zijn ontwikkeld, dat Ferdinand II niet zoodra koning van Boheme was geworden of de Majesteitsbrief werd door hemzelven verscheurd en de dertigjarige oorlog vernietigde het werk der Hervorming in hetzelfde land, waar het onder en door bloedige oorlogen verrezen en gevestigd was. En dit laatste was der goede zaak allernadeeligst. De Boheemsche beweging tegen Rome's gewetensdwang had bijna van den aanvang af een krijgshaftig, ja krijgszuchtig karakter gehad, en zij behield dit ook waar zij wraak nam over schennis van den
Majesteitsbrief. Men vond er niet den lijdzamen heldenmoed des geloofs, die eerbied afdwingt, maar razende wraakzucht en bloeddorstigen krijg. 't Is waar, men was ‘getergd en gesard,’ maar 't is ook waar, dat men als 't ware stilzwijgend overwinning of nederlaag had afhankelijk gesteld van het lot des oorlogs. Er komt bij, dat de onzalige onderlinge verdeeldheid onder de Boheemsche Protestantschgezinden het den overal in troebel water visschenden Jezuïten gemakkelijker maakte, de Protestantsche beginselen uit te roeijen. Waar is voorts wat Sonstral aanmerkt: ‘Hadden de Protestanten van 1618 de voorzigtigheid van vroegere dagen in toepassing gebragt en zich niet tot eene dwaze en onberadene koningskeuze laten verleiden, zij zouden op het oorlogsveld niet verloren hebben wat vroeger in vrede veroverd was.’ Zeker ware het, van achteren gezien, wijzer geweest, het koningschap van Ferdinand II, die toch reeds tot koning van Boheme gekroond was, te bekrachtigen door de volksstem, onder het toen nog mogelijke beding van gestrenge handhaving der voorregten en vrijheden, bij den Majesteitsbrief door keizer Rudolf verleend; maar men zag in Frederik van de Paltz een hoofd, die door persoonlijke hoedanigheden en door de overleveringen van zijnen stam de krachtigst mogelijke handhaver van de gewetensvrijheid zijn zou, en dat men Ferdinand op dit punt niet ten onregte wantrouwde, heeft zich door de latere gebeurtenissen maar al te zeer bevestigd. Indien er één land is, waar de geschiedenis der onderdrukking, ja bijna geheele vernietiging van den eens zoo krachtigen Protestantschen vrijheidszin een
| |
| |
leerzaam beeld is van de worsteling tusschen gewetensdwang en gewetensvrijheid, dan is het Boheme. Eene ontwikkeling van die geschiedenis lost het oppervlakkig zoo vreemde verschijnsel op, waaraan het zij toe te schrijven, dat de Hervorming, die binnen eens menschen leeftijd gansche rijken voor zich gewonnen had, geen enkel volk meer heeft veroverd na het sluiten der eeuw waarin zij was ontstaan. Eene ontwikkeling der geschiedenis van Boheme verklaart het raadsel, dat landen, die aanvankelijk zooveel beloofden te zullen zijn voor de vrijheid van den geest, een Ierland, een Polen, een Italië, een Frankrijk vooral, zich op nieuw en ijzervast hebben laten klinken in Rome's kluisters. Van deze zijde ook vooral verdient de draad nog eens weder te worden opgevat waar Sonstral dien heeft laten liggen; en dat hij zelf de geschikte man daarvoor is, wordt meer dan genoeg bewezen door dit werk, dat, ook naar vorm, inkleeding en uitvoering op onzen onverdeelden lof aanspraak heeft.
v. O.
|
|