er nu veel van te zeggen? 't Boekje is niet onaardig en bevat in 30 blz. veel nuttigs, maar niets nieuws. Sluijters, Rijkens en Brugsma enz. hebben in dit genre reeds zooveel bruikbaars geleverd; dat er waarlijk geene behoefte aan een nieuw werkje van dien aard was.
De S. verklaart in zijn voorberigt, dat hij het heeft uitgegeven op verlangen van eenige vrienden en ten gerieve zijner ambtgenooten. Het laatste kunnen wij begrijpen; het eerste niet.
Hoe dit ook moge zijn, het werkje is niet ondoelmatig en is altijd al weder een steen aan het gebouw der taalkunde. Moge het in zijnen kring veel nut stichten. Onzes inziens had de schrijver de schetsen voor opstellen of moeten weglaten of ze meer uitbreiden.
Het gebeurt menigmalen, dat de steller dezer van de redactie der Letteroefeningen ter beoordeeling ontvangt een eerste deel, of enkele eerste afleveringen. In den regel zijn zulke halfgeboren kinderen voor geene andere aankondiging vatbaar dan die gelijk staat met eene advertentie; en tot adverteren is het beoordeelend gedeelte van ons tijdschrift niet bestemd. Dat wij nu nog de aanteekeningen op Molleij's opkomst der Nederlandsche Republiek hier ontvingen, is de eenige oorzaak dat dit allerbelangrijkste werk nog geene plaats in onze Boekbeschouwing heeft erlangd; zoo ontving Ref. ook nog slechts de twee eerste afleveringen van ten Kate's Italië; zoo ook nog slechts eenige van de tien voorlezingen van prof. Auberlen en anderen, onder den titel: Rekenschap des Christelijken geloofs door den doopsgezinden leeraar te Oost- en Westgraftdijk; zoo ook nog slechts een gedeelte van den Kaapschen kinderbijbel. Wanneer die boeken volledig door ons zullen ontvangen zijn, hopen wij er eene plaats in de reeks onzer boekbeschouwingen aan te geven, gelijk mede aan de nieuwe, door prof. Diest Lorgion bearbeide geschiedenis der zedelijke en godsdienstige berekening van het hedendaagsch Europa door prof. van Hengel (Haarlem, bij J.J. Weeveringh) en aan Schelling's Wijsbegeerte der openbaring, door Dr. A. van der Linde (Amsterdam bij P.M. van der Made), van welke beide wij het eerste deel ontvingen en hiermede voorloopig aankondigen.