Ten einde nu ons oordeel over het werkje van den heer Eichman in korte bewoordingen uit te drukken, zullen wij het noemen: een weinig pretentieus, duidelijk, welgesteld schoolboek, dat ons den schrijver als een' ervaren, praktisch gevormden onderwijzer doet kennen. Men vindt hier geen schijnvertoon eener ziekelijke geleerdheid, die de meeste professorale grammatica's ontsiert, en die de menigte uit de hoogte overbluft door eene uitgezochte en opzettelijk gebruikte opeenstapeling van vreemde kunstnamen en een' poespas van Duitsche taalkundigen gestolen. Het werkelijke leven en de praktijk, zoowel in de school als in de maatschappij, zijn alleen als getrouwe gidsen tot hulp genomen, en met eenen helderen blik tot het voorgestelde doel aangewend.
De rijke taalschat, die wij in dit werkje aantroffen, wordt ons in 353 § § aangeboden, welke in vijf hoofdstukken zijn zamengevat, als:
I. | Hoofdstuk. Over de uitspraak en spelling. |
II. | Hoofdstuk. Soortverdeeling en vormverandering der woorden. |
III. | Hoofdstuk. Over het gebruik der hoofdletters. |
IV. | Hoofdstuk. Over de zinsnijding. |
V. | Hoofdstuk. Over de logische analyse. |
Deze vijf hoofdstukken zijn, in eene menigte onderafdeelingen, successievelijk in bijzonderheden uitgewerkt, welke op eenen echt paedagogischen redeneertrant worden verklaard. Wij laten kortheidshalve de opgave hiervan achterwege.
Wij zagen met groot genoegen, dat de schrijver bij de behandeling van den toonloozen klank der u het woord notulen (spreek uit: nótelen) opgeeft. Honderde malen heeft het ons in vergaderingen van deze en gene genootschappen, zoowel in onze beschaafde stad als in de hoofdstad des rijks, gehinderd, zelfs uit den mond van aanzienlijke, hooggeplaatste of getituleerde personen, dit eenvoudige woord allerlamlendigst te hooren uitgalmen: ‘De secretaris wordt verzocht de no-tuu-len te lezen!’
De benaming van niet bepalende of onbepaalde lidwoorden heeft de heer Eichman met regt als onjuist verworpen, en vervangen door het meer rationele epitheton van minder bepalend lidwoord. Hij geeft hiervan rekenschap op bl. 30 van zijne ‘Nederlandsche Taalleer,’ en wij aarzelen geen oogen-