opmerkten. Met de grootste naauwkeurigheid heeft de schrijver elk land behandeld en wij zeggen hem dank voor zooveel leerrijks!
Het derde stuk behandelt de geschiedenis des handels van 1789 tot op onzen tijd en vooral zijn daarin opgenomen Engeland en de Vereenigde Staten, terwijl de laatste bladzijden zijn toegewijd aan Californië, Japan en de handelscrisis in 1857; zoodat de schrijver zich blijkbaar heeft toegelegd, om geen punt onaangeroerd te laten. Wanneer men daar o.a. leest, dat de uitvoer van katoen van 1815 tot 1830 was toegenomen in de verhouding van 5 : 8 en in de 6 volgende jaren klom in verhouding van 1 : 2, dat de waarde in 1800 5 millioen en in 1838 reeds 61 millioen dollars bedroeg, dan eerst kan men zich een denkbeeld maken van den hoogst verderfelijken invloed, die de tegenwoordige krijg in Amerika op dien reuzenhandel moet hebben, en diep moet men het betreuren, wanneer men een voorbeeldeloozen bloei en welvaart zóó met voeten ziet treden.
Uit het door ons medegedeelde zal genoegzaam blijken, hoe hoogst belangrijk de voor ons liggende werkjes zijn en met volle ruimte mogen wij het niet alleen aan instituten en gymnasia, maar ook aan hoofd- en hulponderwijzers aanbevelen.
't Is waarlijk somtijds bedroevend, als men hoort hoe vele onderwijzers geheel onbekend zijn met dezen tak van onderwijs, die zich toch zoo uitmuntend met de aardrijkskunde laat vereenigen en juist dat onderwijs zoo veel boeijender kan maken. Hoe menigeen bepaalt zich bij de drooge opsomming van grenzen, steden en rivieren, en geen wonder dat de leerling langzamerhand eenen tegenzin krijgt in eene wetenschap, die bij eene behoorlijke ontwikkeling en toepassing, zooveel kan toebrengen tot de wezentlijke vorming en opscherping van 't verstand. Vooral ook mag deze geschiedenis des handels niet onbekend blijven aan den jeugdigen Nederlander.
Hartelijk hopen wij, dat een ruim debiet den wakkeren uitgever moge aanmoedigen, om het plan des schrijvers, uitgedrukt in het voorberigt van dit werkje, ten uitvoer te brengen; wij vertrouwen dat onze letterkunde alsdan met nog een degelijk werk verrijkt zoude worden.