Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1863
(1863)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZinsontleding, door G.A. Vorsterman van Oijen, onderwijzer aan de openbare school voor gewoon en uitgebreid lager onderwijs (,) te Aardenburg. Eerste stukje. Te Oostburg, bij A.J. Bronswijk, 1861. In kl. 8vo., 32 blz.De schrijver van dit werkje beweert met regt, dat wij in eenen tijd van grooten vooruitgang leven, zoowel op stoffelijk als wetenschappelijk gebied; doch dit is in de laatste jaren zoo dikwijls gezegd en herhaald, dat hij dien uitroep gerustelijk had mogen terughouden. Hij geeft vervolgens als zijne meening te kennen, dat de | |||||
[pagina 30]
| |||||
resultaten der nasporingen van bekwame mannen op het gebied der taalstudie in de laatste dertig jaren een eigendom gebleven zijn der geleerden, en voegt er bij: ‘de onderwijzers der lagere school, en met hen het volk, bleven daarmede onbekend.’ Tegen dit laatste sustenu teekenen wij dadelijk protest aan. Eene wijd uitgestrekte correspondentie in alle deelen van Nederland, en een dagelijksche omgang met menschen van verschillenden stand en leeftijd, hebben ons de overtuiging gegeven, dat onze natie, vooral in den gulden middelstand, wel degelijk groote vorderingen heeft gemaakt in taalkennis; en wat de onderwijzers betreft, hier schijnt de heer van Oijen wel een kater in een vreemd pakhuis. (Men vergeve ons de triviale vergelijking!) Of heeft hij nooit gehoord van het beroemde Magazijn van Nederlandsche Taalkunde, door onderwijzers geschreven, van het Archief van Taalkunde, door den Rotterdamschen hoofdonderwijzer de Jager, en, om hem op onze dagen te wijzen, van het uitmuntende driemaandelijksche Tijdschrift, dat uitgegeven wordt door de firma Wed. D.R. van Wermeskerken, te Tiel? - Zoo niet, hij schaffe zich ten spoedigste die onschatbare werken aan, en het zal hem ten duidelijkste blijken, dat het juist de onderwijzers zijn, die het meest toonen op de hoogte van de philologie te staan!... Wij koesteren den grootsten eerbied voor de gevoelens van andersdenkenden. Wij vinden het zelfs kordaat van den heer van Oijen, dat deze ridderlijk voor zijne opinie uitkomt, dat het fondament van taaleenheid, door Weiland gelegd, niet deugde. Wij willen echter hierover, op deze plaats, niet met hem twisten; doch mogen, in afwachting van het breken eener vriendschappelijke lans op een geschikter terrein (bijv. het Maandblad van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap), den lezers der Vaderlandsche Letteroefeningen de mededeeling niet onthouden van een paar vragen, die de schrijver der Zinsontleding tot de koopers van zijn boekje rigt. Het zijn de volgende:
| |||||
[pagina 31]
| |||||
Daar gelaten, dat de Zeeuwsche schrijver ondankbaar (onkundig durven wij niet zeggen) genoeg is, om de Jager, Bomhoff, Mulder en zooveel andere sterren aan den onderwijzershemel niet te vermelden, komt het ons zonderling voor, dat juist een paar taalkundigen genoemd worden, die met de ontzagwekkende titulatuur van Dr.......prijken!...De heer van Oijen schijnt overigens niet te weten, dat de heer Brill, vroeger leeraar aan het gymnasium te Zutphen, thans sedert drie jaren professor is aan de Utrechtsche hoogeschool. Het schermen met die twee namen, als uitgestokene vlag tot dekking van de waar, die ons wordt opgedischt, scheen ons inmiddels opmerkenswaardig genoeg, om er de aandacht van het letterlievende publiek bepaaldelijk op te vestigen. Onwillekeurig kwamen hierbij in onzen geest, de schoone verzen op, die Corneille in zijn' onsterfelijken Cid voor de vergetelheid heeft bewaard, en die wij voor heden aldus wijzigen: Ce n'est pas un vain nom, toge, ni arrogance,
C'est le talent tout seul qui fait la préséance.
En inderdaad, geachte lezers, het doet zekerlijk in uwe oogen niets ter zake af, of de bekwame en verdienstelijke philologen van onzen tijd den naam dragen van Dr. A., B. of C. en eene bul bezitten? Gij allen zijt het, even als wij, niet vergeten, wat de vereeuwigde ShakspereGa naar voetnoot(1) in zijn beroemd treurspel Hamlet voor de nakomelingschap heeft te boek gesteld: Hamlet. - Is not parchment made of sheep-skins?
Horatio. - Ay, my Lord, and of calves-skins too.
Hamlet. - There are sheep and calves that seek out assurance in that!
Om ons, in de eerste plaats, bij het werk (de schrijver bedoelt waarschijnlijk de Hollandsche Spraakkunst) van den heer Brill te bepalen, zijn wij in gemoede genoodzaakt, de | |||||
[pagina 32]
| |||||
stoute ketterij te verkondigen, dat wij er niet bijzonder mede ingenomen zijn, en verreweg aan de groote Spraakkunst van Mulder de voorkeur geven. Brill schijnt aan de meeste gebruikers van zijne taalboeken te hoog, voor ons....is hij te verward. Adelung, Jacob en Willem Grimm, Heijse, Loyd, Boiste, Napoléon Landais, en meer andere geraadpleegde of gedeeltelijk vertaalde bronvaders in de taalkunde, schitteren pêle-mêle, en spelen nu en dan krijgertje, onder den naam van Prof. Brill. Allen ingewijden in de philologie, valt dit ongewoon verschijnsel niet dadelijk in het oog, maar menigeen is het toch niet ontgaan. Daarom, hetzij met alle bescheidenheid gezegd, achten wij de geschriften van den heer Brill voor de schooljeugd geheel ondoeltreffend, en zouden wij op de vraag sub letter a) antwoorden: ‘Omdat het niet aan de eenvoudigste eischen eener gezonde onderwijsleer voldoet.’ Met betrekking tot de beantwoording der tweede vraag, onder letter b) kunnen wij kort zijn. Wij schatten het werkje van Te Winkel hoog, en gelooven niet, dat het zoo onbekend is en zoo ongebruikt blijft, als de heer van Oijen veronderstelt. Het zal zijn' weg wel vinden; want het munt in oorspronkelijkheid en duidelijkheid uit: goede wijn behoeft geen' krans. En nu eindelijk het boekje van den heer van Oijen? Franchement gesproken: het beviel ons niet, en wij raden den onderwijzers ernstig aan, liever de werkjes van Anslijn en van van Schreven op hunne scholen te gebruiken. Immers de schrijver spreekt van analytische, synthetische, uitgebreide, zamengetrokken, existensiale (sic?) praedikaats-, assertorische, potentiale, peremptorische, interrogatieve, optatieve, imperatieve volzinnen, van nevenschikkende voegwoorden en andere fraaijigheden meer, welke, naar onze kortzigtige wijze van denken buitengemeen geschikt zijn, om de nog niet genoegzaam geënfleerde, weinig digérerende, hoogst zelden concentrerende en, bij gevolg veel ongezonds absorberende hersenen van de lieve jeugd in de war te brengen. Wij geven daarom den schrijver beleefdelijk, doch tevens assertorisch in bedenking, of er geen potentiaal middel zou kunnen gevonden worden, om optatief aan de Hooge Regering te kennen te geven, dat zij imperatief verordene, dat de existentiale bevoegdheid | |||||
[pagina 33]
| |||||
der onderwijzers aan de lagere scholen, om boekjes te schrijven en kinderen te onderwijzen, werd zamengetrokken tot de peremptorische eischen der logica. - Zoo lang wij intusschen nog eenigen invloed kunnen uitoefenen op het grondige onderwijs in onze schoone Nederlandsche taal, zullen wij niet ophouden, alle verstandige ouders en leermeesters te waarschuwen tegen het gebruik van werkjes, die, gelijk dat van den Heer van Oijen, zich door niets aanbevelen, dat wezentlijk van eenig nut voor de kinderen zoude kunnen zijn. Wilt gij een onwraakbaar en officiëel bewijs, dat ons uitgebragt oordeel niet te streng is, en tevens eene kleine proeve van zinsontleding, volgens den heer van Oijen, wij kiezen daartoe de volgende welbekende dichtregels van onzen voortreffelijken Beets: Door zevendubb'len muur en hemelhooge bergen,
En wetten eeuwen oud, beveiligd en bepaald,
Meent China voor altijd al 's werelds magt te tergen,
Maar weert het zonlicht niet, dat van Gods hemel straalt.
| |||||
Ontleding.1. China meent voor altijd al 's wereld magt te tergen. Uitgebreide, eenvoudige, analytische, praedikative, bevestigende, oordeelende, assertorische volzin. China - subject; meent voor altijd al 's werelds magt te tergen - uitgebreid praedikaat, waarin voor altijd en magt bepalingen zijn van meent te tergen, terwijl al en 's werelds bepalingen zijn van magt. 2. (Dewijl het) beveiligd en bepaald (is) door een zevendubb'len muur, hemelhooge bergen en eeuwenoude wetten. Zamengetrokken, uitgebreide, eenvoudige, synthetishe, praedikatieve, bevestigende, oordeelende, assertorische volzin. Dewijl - onderschikkend voegwoord; Het - verzwegen subject; beveiligd en bepaald is door, enz. - uitgebreid praedikaat, waarin door een muur, bergen en wetten bepalingen zijn van beveiligd en bepaald; terwijl verder zevendubb'len eene bepaling is van muur, hemelhooge van bergen en eeuwenoude van wetten. 3. Maar weert het zonlicht niet. | |||||
[pagina 34]
| |||||
Uitgebreide, eenvoudige, synthetische, praedikatieve, ontkennende, oordeelende, assertorische volzin. Maar - nevenschikkend voegwoord. Het (China) - verzwegen subject; weert niet het zonlicht - uitgebreid praedikaat, waarin het zonlicht een bepaling is van weert. 4. Dat van den hemel daalt. (NB. van den Recensent. - hier begaat de schrijver de, in een schoolboek voor kinderen, onvergeeflijke slordigheid van andere woorden te gebruiken in de uitwerking der ontleding, dan in het hoofd dier analyse staan. Doch men valle hem daarom niet te hard: hij, die bij zijn onderwijs aan kinderen, zoo professoraal hoog boven de wolken zweeft, kan immers ook wel eens van den hemel dalen! - Had de goede man nu nog maar eene parachûte? Gare les pots cassés!...) Uitgebreide, eenvoudige, analytische, praedikatieve, bevestigende, oordeelende volzin. Dat - subjekt; van den hemel daalt - uitgebreid praedikaat, waarin van den hemel eene bepaling van daalt.
Wij vragen het allen onpartijdigen, die dit voorbeeld van analyse gelezen hebben, mag een dergelijk doceren der Nederlandsche taal paedagogisch heeten? - Kan men, op deze wijze, in de scholen het taalonderwijs volgens duidelijke grondstellingen en overeenkomstig zijn doel: het opklaren der denkbeelden, ten nutte der jeugd aanwenden? - Begaat men geene doodzonde aan de ontwikkeling der intellectuële vermogens onzer zonen en dochteren, als men zich van uitdrukkingen bedient, die te ingewikkeld en te afgetrokken zijn, om door hen verstaan en begrepen te worden? Ouders, opvoeders, wij hebben te groote hoogachting voor u, om een oogenblik aan uw antwoord te twijfelen. De schrijver belooft in zijn voorberigt een tweede stukje, als vervolg op het geleverde. Wij hopen, dat hij, na onze kritiek en die in de Bijdragen van September 1861 gelezen te hebben, zal kunnen besluiten, uit achting voor de wetenschap en liefde voor zijne leerlingen, aan dit voornemen geene uitvoering te geven. |
|