| |
| |
| |
Beknopte Algemeene Geschiedenis, op aardrijkskundigen grondslag en met gedurige aanwijzing van den gang der beschaving onder het Menschdom. Naar den vierden druk uit het Hoogduitsch van Dr. W. Assmann, door P. van Os. Eerste deel. Eerste stuk. Oude Geschiedenis. Sneek, van Druten & Bleeker, 1861. In post 8vo., XII en 161 blz. Prijs ƒ 0.70.
Uit het voorberigt, vernemen wij, dat vooral de verscheidenheid der inzigten, die nog altijd over de doeltreffendste inrigting van het onderwijs in de geschiedenis heerscht, den S. van dit werk aanmoedigde het aantal bestaande leerboeken in dat vak met eene nieuwe handleiding te vermeerderen. Hij ging daarbij van het, naar het ons voorkomt, gezonde beginsel uit, dat wij niet leeren voor de school, maar voor het leven, reden waarom de geschiedschrijver in onzen tegenwoordigen tijd, in de eerste plaats, moet streven, om de eischen der wetenschap met die van het praktische leven te vereenigen.
Dr. Assmann heeft zijn werk, voor de eerste maal, in 1853 uitgegeven en had het streelende genoegen, zich niet in de hoop op bijval van de zijde der belangstellenden in de historische wetenschap te bedriegen: immers, in 1859 verscheen de vierde verbeterde druk van zijn' arbeid. Het beginsel, dat hij aan de methode van Carl Ritter ontleende, namelijk, dat ieder volk, wat het in de geschiedenis geworden is, slechts in het land, dat het tot woonplaats had, worden kon, schijnt dus in Duitschland algemeen als gegrond beschouwd te zijn. De uitgevers der Hollandsche uitgave, die met veel zorg en kennis van zaken bearbeid is, hebben dan ook met het volste regt gedacht, dat het algemeen, en bijzonderlijk de Instituteurs en Docenten in Nederland, deze opinie als niet verwerpelijk zouden aannemen, en hebben gemeend, dat dit boek in hunne Goedkoope Bibliotheek niet mogt ontbreken.
Wil men de waarheid huldigen, die uit de geschiedenis der laatste jaren, en niet het minst in Frankrijk, onder het bestuur van Napoleon III, duidelijk blijkbaar is geworden, dat de geschiedenis eene leermeesteres voor het leven be- | |
| |
hoort te zijn, dan zal het bij het onderwijzen van knapen en jongelingen op de Instituten en Gymnasia, als voornaam vereischte in het oog moeten gehouden worden, om op goede gronden te betoogen, hoe de ontwikkeling der menschheid de voortgang der beschaving bij de Egyptenaren, Assyriërs, Perzen, Grieken en Romeinen, en vooral de invloed van het Christendom, de Hervorming en de groote Staatsomwenteling van 1789 in Frankrijk, de hoofdpunten zijn, die den tegenwoordigen toestand van het beschaafde Europa beheerschen.
Deze practische rigting wordt in ons vaderland slechts zelden als rigtsnoer bij het doceren der geschiedenis in acht genomen. Onze onderwijzers zijn in 't algemeen te eer aan de oude sleur ge-, ja verwend, en onderscheidene onder hen zijn te gemakkelijk, om niet te zeggen te loom, uitgevallen, om zich de moeite te geven, eene nieuwe methode te onderzoeken, laat staan toe te passen, welke hun in het bewandelen van den gewonen weg zoude belemmeren. Moge intusschen het werk van Dr. Assmann hen wakker schudden en hen doen beseffen, dat alleen een helder, aaneengeschakeld overzigt van den ontwikkelingsgang der menschheid in staat is, den grondslag te leveren van een juist en onpartijdig inzigt van den tegenwoordigen tijd en de eischen der toekomst.
Als proeven van de eigenaardige en zelfstandige behandeling, die de Schrijver met een' zeldzaam geëvenaarden takt gevolgd heeft, halen wij de volgende zinsneden aan, welke tevens tot bewijs zullen strekken, dat Dr. Assmann l'ornière rabattue der gewone schoolboekjes-schrijvers wijselijk heeft ontweken.
Blz. 1. ‘Geschiedenis verhaalt wat onder de menschen geschied is. De geschiedenis der menschheid (algemeene geschiedenis) moet ons leeren, welke gang de beschaving van het menschelijk geslacht van de vroegste tijden af tot onze dagen toe genomen heeft. Dezen gang heeft God zelf door het eigendommelijke der menschelijke natuur zoowel als door de gesteldheid van de woonplaats der menschen voorgeschreven. “De aarde is het opvoedingshuis der menschheid,” en deze heeft voortgaande verbroedering aller menschen door toenemende kennis van God tot haar doeleinde. “Het zal één herder en ééne kudde worden!”
| |
| |
In den tot dusver gevolgden ontwikkelingsgang der menschheid toont zich onmiskenbaar, dat de kring van de verbinding der volken zich langzamerhand al meer en meer heeft uitgebreid; maar daardoor is ook de beschaving der menschen in steeds hoogeren trap bevorderd. Dit kan reeds bij een voorloopig overzigt over het gansche gebied der geschiedenis duidelijk worden ingezien.’
Pag. 8-9. ‘Ook het ontstaan van den staat is uit de natuur des menschen voortgekomen. Ofschoon alle menschen naar hunne natuur gelijk zijn, d.i. eene redelijke ziel en een zinnelijk ligchaam hebben, zijn toch allen van nature in vele opzigten van elkander verschillend, en juist hunne ongelijkheid maakt hun het zamenleven tot behoefte; zij zijn gezellige wezens. De mensch leeft van nature in de familie, en reeds deze band wordt door de ongelijkheid der afzonderlijke leden aangeknoopt. Wanneer vele menschen zich tot eene gezellige vereeniging verbinden, worden de ongelijkheden onder hen (verscheidenheid van ligchaamskrachten en geestvermogens, van eigendom, doorzigt, zedelijk gedrag, enz.) nog grooter, en de orde, zonder welke geene menschelijke maatschappij bestaan kan, moet door eene hoogere magt in stand gehouden worden. Zoo vormt zich op zeer natuurlijke wijze de staat; doch opdat de mensch in dezen zijne hoogere bestemming bereiken kan, moet door verstandige staatsinrigting de vrijheid zoowel als de orde verzekerd worden. De vorm van den staat (staatsregeling) moet naar de wisselende betrekkingen der volken en tijden berekend zijn, en geene staatsregeling is voor alle betrekkingen gepast. Bij de oudste beschaafde volken hebben inzonderheid priesterstaten en aartsvaderlijke monarchiën de beschaving der menschen bevorderd; bij meer gevordere beschaving of eigenaardige natuurbetrekkingen hebben beperkte monarchiën en republieken (aristocratie, democratie) eene vrijere ontwikkeling mogelijk gemaakt.
Bij den aanvang der eigenlijke geschiedenis, vinden wij ook eene verscheidenheid der menschen naar rassen en volken, zonder dat wij weten hoe deze ontstaan is. De eigendommelijkheden der volken zijn intusschen voor een groot gedeelte uit de gesteldheid hunner woonplaatsen, de ligging, de grondgesteldheid, het klimaat, hunne levens- | |
| |
wijze, enz. te verklaren, en de verschillen onder de rassen zijn waarschijnlijk ook wel uit dergelijke oorzaken voortgekomen. De hoofdrassen, die echter door tusschentrappen in elkander overgaan, zijn: 1. het kaukazische, 2. het mongoolsche, 3. het afrikaansche, 4. het maleische, 5. het amerikaansche. De geschiedenis leert dat de volkeren van het kaukazische ras de hoogste beschaving erlangd hebben; nogtans behooren alle rassen tot eene soort, en het gezamentlijke menschengeslacht staat door zijne rede hoog boven alle andere schepselen der aarde.’
Blz. 151-152 ‘Het rijk van God,’ welks uitbreiding Christus aan de apostelen opdroeg, moest eene innerlijke gemeenschap zijner belijders zijn; uit deze moest natuurlijk eene uitwendige gemeenschap onder hen voortkomen, voor welke Christus echter geene vormen voorgeschreven had, daar deze naar de omstandigheden van tijd en plaats moeten afwisselen. De apostelen stichtten op zich zelf staande gemeenten in verschillende landstreken, en in deze ontstonden de eerste maatschappelijke inrigtingen, die zich later in de christelijke kerk (kyriake, d.i. huis des Heeren) ontwikkelden. De leden der gemeente waren wel is waar onder elkander gelijk, nogtans werd van den beginne af het gezag der apostelen erkend. Tot het waarnemen der armenverzorging verkozen de gemeenten diakenen (dienaars) en diakonessen; tot opzigt over de zeden, oudsten (presbyters, waaruit later ‘priester’ ontstond); aan het hoofd der presbyters stond de bisschop (episkopos, d.i. opziener) die in naam der apostelen over geloof en zeden waakte. Al deze ambten werden in den beginne als liefdediensten waargenomen, maar namen ook niet al de werkzaamheid dergenen, die er mede bekleed waren, in beslag.
Het christendom breidde zich schielijk, hoewel in 't eerst bijna slechts onder de geringe, verdrukte volksklassen uit; eerst langzamerhand werd het geheime en wijd verbreide godsdienstgenootschap voor den romeinschen staat gevaarlijk. Sedert hadden er van tijd tot tijd vervolgingen der Christenen plaats, doch deze werden, naardien het martelaarschap eene hooge geestdrift verwekte, juist het middel tot snellere uitbreiding der kerk en tevens ook tot het ontwikkelen van hare uitwendige inrigting. De landgemeenten sloten zich om
| |
| |
den wil der bescherming den naburigen stedelijken bisschop (diocesen, bisdommen) aan, de bisschoppen der kleinere steden van eene provincie stelden zich onder dien van de hoofdstad (metropoliet, aartsbisschop.) Weldra ontstonden provinciale synoden, op welke de bisschoppen (als geïnspireerden) de wetgeving der kerk bepaalden. Het hoogste gezag erlangden de bisschoppen in eenige der aanzienlijkste steden, Jeruzalem, Antiochië, Alexandrië en vooral Rome als de hoofdstad des rijks. Omstreeks 250 vormde zich de gedachte van eene algemeene (katholieke) kerk, die echter nog niet in het leven trad. - De hooge eerbied voor de kerk bewerkte, dat weldra de beambten (geestelijken) in plaats van dienaars der gemeente hare meesters werden; naar het voorbeeld van het oude testament werden zij de clerus (lot des Heeren), maar de overige gemeenteleden leeken (volk) genoemd. De geestelijkheid verkreeg nogtans eerst eene hoogere stelling, sedert zij niet meer van de verkiezing en de vrijwillige giften der gemeenteleden afhing.’
Wij zien met verlangen het vervolg van dit eerste stuk van het eerste deel te gemoet, en wenschen het thans beschouwde gedeelte inmiddels eene welverdiende goede ontvangst toe, bij allen, die waarde blijven hechten aan eene grondige en degelijke behandeling bij het onderwijs der geschiedenis, - hopende, dat de ijverige Sneeksche uitgevers ons ook het uitvoerige Handboek, voor onderwijzers en elken beschaafden lezer, van den kundigen Dr. Assmann, door den verdienstelijken P. van Os voor Nederlanders bewerkt, binnen eene betrekkelijk korte tijdruimte zullen bezorgen.
|
|