‘Hebt uwen naaste lief als u zelven,’ een voorschrift den Christus waardig, maar gij en ik volgen wij dat groote gebod en zullen wij hen weder opnemen in ons midden en beproeven hen weder op den weg van eer en deugd terug te brengen, opdat zij zelven den schandnaam zouden vergeten kunnen, of zullen wij hen onbarmhartig van ons stooten en hun verwijten, dat zij het merk der schande met zich omvoeren?
Neen, dat mogen wij niet, wat wie weet wat er van ons nog worden kan! Ééne enkele overtreding is genoeg - en ook ons is het schandmerk der zonde in het hart gegrift en hoe zouden wij dan niet reikhalzend uitzien naar eene liefderijke hand, die ons opbeurde, naar een vriendelijken mond, die ons woorden van troost toesprak.
Vloek dus niet hen die gevallen zijn, want denk aan het verheven antwoord door den reinen mond gegeven: ‘Wie uwer zonder zonde is, werpe den eersten steen.’
Licht en Duisternis! Gebouwen, die daar bij elkander staat, gij hebt mij tot deze gedachte geleid! O! mogt dit weinige aanleiding geven tot vergevensgezindheid voor den armen mensch, die op deze wijze viel!
Mannen en vrouwen, wie gij zijt, wij allen struikelen in velen - laat uw oordeel zacht zijn wien, door de hand der geregtigheid, de vrijheid is ontnomen; laat uw vonnis het vonnis van den regter niet verdubbelen, want ééne schande is genoeg; eene dubbele wroeging kunnen zij niet dragen: het zou tot eene nieuwe misdaad leiden, en die zou dan uwe schuld zijn.
Er loopt zoo menige rond, die de eerste hand aan de misdaad van den schuldige heeft gelegd, maar die den naam van schuldig niet draagt. En waarom hun dan de kroon voor de voeten geworpen? Neen....die dan liever hem weder op het hoofd gezet!
Gods liefde is over allen en waarom dan onze liefde onthouden, hun, die ze zoo zeer behoeven?
Licht en Duisternis! De gedachte aan den diepen zin dier woorden leide velen tot erkennen, bovenal tot liefde, en wie dan ook de beide gebouwen te Tiel voorbijgaat, hij vergete dit nimmer:
‘Heb uwen naaste lief als u zelven.’
Leiden.
J.K. de Regt.