| |
De laatste der Condés.
Louis Henry Joseph de Bourbon, hertog van Bourbon en prins van Condé, geboren den 13den April 1756, was de eenige zoon van Louis Joseph prins van Condé, en stamde in regte lijn af van den doorluchtigen Condé, het grootste militaire genie der zeventiende eeuw. Hij werd opgeleid voor het leger, maar vond zoo weinig smaak in de strenge tucht der militaire school, dat hij zijne meesters ontliep en een tijdlang den dolenden ridder speelde. Naauwlijks vijftien jaar oud, werd hij verliefd op prinses Louise van Orleans, wier hand hem echter door haar vader geweigerd werd. Tot meerdere zekerheid zond men de prinses naar een klooster, doch haar jeugdige minnaar liet zich hierdoor niet afschrikken; met behulp van eene ladder, beklom hij de muren dier wijkplaats, ontvoerde zijne bruid, en trouwde met haar in 't geheim.
Hun huwelijk was intusschen niet gelukkig. Reeds kort na hunne vereeniging wikkelde de prinses zich in ongeoorloofde minnarijen, een van welke een duël ten gevolge had tusschen haar jongen echtgenoot, en den graaf van Artois, later koning Karel X. De aanleiding hiertoe had plaats op een gemaskerd bal in de Tuileriën. De graaf wandelde met eene dame aan den arm, en werd gevolgd door de prinses, die, gedreven
| |
| |
door jaloezij, zijne hand greep en hem poogde te spreken. Niet wetende wie de hem aansprekende dame was, keerde de graaf zich om, en greep de schoone volgster bij haar masker; deze deinsde plotseling terug, met het ongelukkig gevolg dat de bandjes van haar masker losgingen, en zij dus voor het gansche gezelschap ten toon werd gesteld. Hierop volgde onmiddellijk eene uitdaging van den prins van Condé aan den graaf van Artois. Het duël, waarin beiden ligt gewond werden, greep plaats in het bosch van Boulogne, maar had overigens geene gevolgen, dan de scheiding tusschen den prins en de prinses.
Bij het uitbreken der eerste burgerlijke beroerten te Parijs, verliet de prins Frankrijk, in Julij 1789, en vestigde zich te Brussel. Naar zijne meening ten volle overtuigd, dat de revolutiekoorts het gemakkelijkst en het best met bajonetten en schrootvuur te genezen zou zijn, begon hij terstond een klein leger van uitgeweken roijalisten aan te werven, over welke zijn vader het kommando op zich nam. Hij zelf zou de ruiterij aanvoeren, terwijl zijn zoon, de hertog van Enghien, de eenigste telg uit zijn noodlottig huwelijk met Louise van Orleans, onder hem een rang zou bekleeden.
Op alle punten verslagen en teruggedreven, moesten vader, zoon en grootvader het veld ruimen en hun behoud in de vlugt zoeken. De prins van Condé begaf zich naar Engeland, zijn vader naar Rusland, en de jeugdige hertog van Enghien naar Ettenheim, in het hertogdom Baden, waar hij liefdes-betrekkingen aanknoopte met de schoone prinses de Rohan-Rochefort, tot hij op den 13 Maart 1804 zijn rampspoedigen dood vond in de gracht van het kasteel van Vincennes.
De tijding van dezen staatkundigen moord, die eene onuitwischbare vlek wierp op de regering des eersten Napoleons, was een vreeselijke slag voor den prins van Condé, die juist rustiger dagen meende te zullen genieten op zijn stil en landelijk verblijf te Wanstead in het graafschap Essex. Met al de onstuimigheid die het geslacht der Condés kenmerkt, zocht hij thans op nieuw afleiding en troost voor zijn verdriet, en meende die te vinden in de vermaken en verstrooijingen van het stadsleven te Londen. In de kleedkamer van Covent Garden maakte hij kennis met Sofia Dawes, de dochter van een visscher van het eiland Wight, eene vrouw van natuurlijke begaafdheden en mannelijke geestkracht, en die de bekoorlijkste schoonheid vereenigde met een bui- | |
| |
tengewonen aanleg voor gezellig verkeer. Een rijk vreemdeling, die een tijd lang voornemens was haar te huwen, had haar voor een paar jaren op een der eerste dames kostscholen der hoofdstad geplaatst, waar zij snelle vorderingen maakte en hare talenten zich glansrijk ontwikkelden. Deze voordeelen, door natuurlijke bevalligheid gerugsteund, verzamelden rondom haar een drom van bewonderaars en aanbidders. Zij leefde op den prachtigsten voet te Turnham Green, en onderhield haar beroep als actrice meer tot haar eigen vermaak en tijdverdrijf, dan om het geldelijk voordeel. De prins van Condé was naauwlijks met Sofia Dawes in kennis geraakt, of hij werd smoorlijk op haar verliefd. Hij wierp zich en al zijne rijkdommen aan hare voeten, en bad haar om zich onder zijne bescherming te stellen. Zij bewilligde hierin, doch onder voorwaarde dat hunne betrekking zou worden geheim gehouden.
In het gevolg van Condé bevond zich een dapper en jong soldaat, de baron de Feuchères, een man van goeden huize, doch in zeer bekrompen omstandigheden, die door de milddadigheid van den prins, voor gebrek, en bijna voor hongersnood was bewaard in een vreemd land. Op dezen jongen edelman had Sofia Dawes het oog laten vallen, en na met hem in kennis te zijn gekomen verhaalde zij hem eene romaneske historie, met dien verstande, dat zij de onwettige dochter was van den prins bij eene Engelsche dame, en dat haar vader haar onlangs erkend hebbende, voornemens was om haar met zich naar Frankrijk te nemen, zoodra de omstandigheden dit zouden veroorloven. De verdichte historie maakte op het hoofd en hart van den gevoeligen Franschman de gewenschte uitwerking, hij bood de schoone dame zijne hand aan, en na verloop van eenige dagen was Sofia Dawes barones de Feuchères. Onmiddellijk hierop volgde de val van Napoleon en het herstel der Bourbons op den troon van Frankrijk; ook de Condés werden in al hunne vorige bezittingen en waardigheden hersteld, met menigen eeretitel en begiftiging bovendien. De barones de Feuchères, thans hare romaneske comedie niet langer wenschende voort te spelen, wierp voor haar echtgenoot het masker af, en bekende hem zonder omwegen, dat zij de oude ‘vriendin’ was van den prins van Condé. De Feuchères verliet haar met innige verachting; maar hij was te zeer aan zijn ouden weldoener gehecht om haar, door de vereischte stappen te doen tot openbare echtscheiding,
| |
| |
te schande te maken. De prins van Condé leidde na zijn terugkeer in Frankrijk een zwervend leven, maar bij zijns vaders dood in 1818, vestigde hij zich op het prachtige erfgoed van Chantilly, waar ook de barones zich bij hem voegde.
De adelijke gebouwen en gronden van Chantilly, eenmaal de zetel van het geslacht der Montmorencys, waren eene gift van Lodewijk XIV aan den grooten Condé, en deze roemruchtige generaal sleet hier zijne laatste levensdagen in gezelschap van Racine, Boileau, Bossuet en andere vermaarde letterkundigen. Ook de koning vereerde hem dikwijls met zijne bezoeken, een van welke vermaard is geworden door den zelfmoord van Vatel, Condés welbekende mondkok, die zoo zeer met zijn vak dweepte, dat hij zich met een degen doorstak, omdat hij zijns meesters gastmaal onvolmaakt moest laten, door het uitblijven van een mand met visch. De afstammelingen van Condé hadden er onafgebroken gewoond tot de omwenteling van 1789, toen de sans-culotten er bezit van namen en het vorstelijk domein als staatseigendom werd verkocht. De restauratie bragt het weder aan het aloude geslacht terug, welks hoofd thans het landgoed uitermate liet verbeteren en verfraaijen, zoodat het tijdens de prins en madame de Feuchères er hun verblijf hielden, als een der fraaiste bezittingen in Frankrijk werd beschouwd. Het kasteel, dat te midden van een schoon meertje lag, was door uitgebreide gronden omgeven, smaakvol aangelegd met tuinen, grasperken, parterres, eilandjes, grotten en schilderachtige wandeldreven; verder af strekte zich het oude bosch van Chantilly uit, met zijne eeuwen heugende eiken, rivieren, kanalen, en jagtgronden, over een terrein van ongeveer achtduizend acres.
Daar de prins geen andere kinderen bij zijne gescheiden echtgenoot had, dan den ongelukkigen hertog van Enghien, en geen nadere bloedverwanten bezat, dan eenige neven uit het huis van Rohan-Rochefort, wist de barones de Feuchères hem te bepraten tot een testament, waarbij hij aan haar al zijne landgoederen vermaakte. De half kindsche oude man stemde toe in alles wat zij van hem verlangde; maar het nieuws van deze handeling kwam weldra een der Rohans ter oore, zoodat de barones een onderhandschen wenk ontving, dat het haar niet vergund zou worden eenmaal in het rustig bezit dier onmetelijke erfenis te treden. Deze bedreiging van 's vorsten ijverzuch- | |
| |
tigen erfgenaam was intusschen alles behalve voorzigtig, want de barones had er naauwlijks kennis van bekomen, of zij was op middelen bedacht, om de plannen harer vijanden te verijdelen, en vond weldra een buitengewoon behendigen streek om haar doel te bereiken. Door den prins terstond den raad te geven, om een gedeelte zijner bezitting aan een veelvermogend bloedverwant te legateren, verzekerde zij zich den krachtdadigen invloed van laatstgenoemden, voor de toekomstige veiligheid van het haar toegewezen aandeel in de nalatenschap. Dit plan slaagde naar wensch. Het testament werd in diervoege gewijzigd, dat het domein van Chantilly en eenige andere landgoederen aan een der jongere zonen van Louis Philippe, toen nog hertog van Orleans, werd toegewezen; een legaat, dat voor de eer en de rust der familie Orleans wel te betreuren was, ofschoon de prins buitendien slechts voor een veel geringer deel in de erfenis zou zijn in aanmerking gekomen. Terwijl deze schikkingen gemaakt werden, werd de prins van Condé meer en meer onrustig. Hij kwam er openlijk voor uit, dat hij geen rust of duur meer had, sedert het noodlottig besluit om zijn testament te maken, hem als met geweld was afgeperst. Hij bragt gansche nachten slapeloos door, en zijn stil verblijf te Chantilly werd menigwerf verstoord door het
wisselen van harde en bittere woorden tusschen hem en madame de Feuchères. Menige onvoorzigtige uitdrukking ontsnapte hem in tegenwoordigheid zijner bedienden, die hem eens hoorden uitroepen: ‘Mijn dood is het eenige dat men verlangt.’ Op een anderen keer vergat hij zich in zooverre, dat hij tegen den heer de Surval, zijn hofmeester, zeide: ‘Als zij eenmaal alles van mij verkregen hebben wat zij verlangen, is mijn leven geen oogenblik zeker.’ Op den 29sten Augustus 1829 was de Surval weder getuige van eene groote oneenigheid tusschen den prins van Condé en madame de Feuchères.
‘Mevrouw,’ riep de oude man, ‘het is vreeselijk en gruwelijk, mij dus als met het mes op de keel te dwingen tot iets waarvan gij weet dat ik een afgrijzen heb,’ en toen haar bij de hand grijpende, vervolgde hij: ‘Nu, steek er het mes maar in - steek in!’ Zulk eene oploopendheid was voor den hoog bejaarden prins te sterk, om van langen duur te kunnen zijn. Nadat hij het testament geteekend had, verviel hij in eene soort van verdooving, uit welke hij naauwelijks ontwaakte door
| |
| |
het geschutgedonder van Julij 1830, dat zijn bloedverwant en vriend, Karel X van den Franschen troon verdreef.
De omwenteling had naauwlijks haar volle beslag gekregen, of er liepen onheilspellende geruchten nopens het kasteel van St. Leu, nabij Chantilly, waar de prins van Condé toen zijn verblijf hield. Men verhaalde elkander, dat zijne hoogheid in den morgen van den 11den Augustus met een bloedige wond boven zijn oog was gevonden en last had gegeven, dat zijn knecht voortaan voor de deur van zijne slaapkamer zou slapen.
Eenige dagen later werd de prins door de nieuwe koningin bezocht, die hem het grootkruis van het Legioen van eer ten geschenke bragt; maar hij was blijkbaar verlegen en sprak niet. Tegen den avond van dien dag, had men een ruiter naar het kasteel zien rijden, die des nachts heimelijk in de slaapkamer des prinsen werd binnen geleid. Deze ruiter was de heer de Choulot, een geheim agent van zijne hoogheid; en uit sommige afgeluisterde woorden maakte men op, dat de prins voornemens was om uit Frankrijk te vlugten, en zich zoodoende aan de nabijheid van madame de Feuchères te onttrekken. Den volgenden morgen had er een geweldig voorval plaats tusschen madame en den prins, die echter door eerstgenoemde in zekere mate werd gesust. In den loop van dien dag gebeurde er niets bijzonders. Het diner was oogenschijnlijk vrolijk, en werd, als naar gewoonte, gevolgd door een partijtje whist; de prins speelde met de barones en twee andere gasten, critriseerde op zijne manier sommige slechte kaarten, en verloor geld, maar betaalde niet en zeide alleen terwijl hij opstond: ‘Morgen, morgen.’ Maar dat ‘morgen’ zou voor hem niet meer komen.
Zijne Hoogheid werd door zijn knecht Lecomte naar zijne slaapkamer geleid; en toen laatstgenoemde hem vroeg: ‘Op welk uur verlangt monseigneur morgenochtend gewekt te worden?’ antwoordde hij met zijne gewone bedaardheid: ‘Om acht ure.’ Hierop ging de knecht heen en sloot als gewoonlijk de deur der kleedkamer af. In de slaapkamer van den prins waren twee deuren, de eene leidde naar de kleedkamer, en stond van daar in verband met den corridor; de andere voerde naar een gang, die met de vertrekken van madame de Feuchères gemeenschap had.
De eerste deur werd, zoo als reeds gezegd is, in den nacht
| |
| |
van den 26sten Augustus op het nachtslot gedaan, maar de andere bleef ongesloten. De bewakers en jagers deden des nachts hunne gewone ronde door het park en het kasteel, doch zagen niets buitengewoons. Op den morgen van den 27sten tikte de kamerdienaar volgens bekomen order, ten acht ure aan de deur van zijns meesters slaapvertrek. Hij bevond dat het slot aan de binnenzijde was afgedraaid, en kreeg geen gehoor van den prins. Na eenige minuten gewacht te hebben ging Lecomte heen, om Bonnie, den lijfarts van zijne hoogheid te roepen. Beiden klopten op nieuw en zoo hard mogelijk, maar kregen weder geen antwoord. Hierover verwonderd en hoogst ongerust, liepen zij naar de vertrekken van madame de Feuchères. - ‘Ik zal dadelijk komen;’ riep zij; ‘als hij mij hoort, zal hij wel antwoorden;’ en met deze woorden ijlde zij, half gekleed hare kamer uit. Toen zij, vergezeld van Bonnie en Lecomte, aan de kamerdeur van den prins kwam, riep zij overluid: ‘Maak de deur open, monseigneur, maak de deur open, ik ben het.’ Verscheidene malen herhaalde zij dit geroep; maar alles daarbinnen bleef doodstil. De ongerustheid verspreidde zich thans door het kasteel. Al de bedienden snelden toe; er werd een breekijzer gehaald, en de deur met geweld opengebroken. Nu vertoonde zich voor aller oog het vreemdsoortigste schouwspel.
De kamer was donker, en al de blinden waren van binnen zorgvuldig gesloten; het eenige schijnsel, dat de kamer flaauw verlichtte, was de schemerglans van eene brandende nachtkaars in den haard, bijna geheel achter een koperen vuurscherm verborgen. Nadat de oogen der aanwezigen zich allengs aan dit zwakke licht hadden gewend, zagen zij den prins in staande houding tegen een der vensters geleund, met het oor tegen het blind, als of hij met gespannen aandacht luisterde naar iets daarbuiten. Maar nog sprak hij niet. Toen opende de kamerdienaar een der blinden, en nu ontdekten allen met schrik wat er werkelijk van was. De prins van Condé hing aan den knip van een der blinden, met zijne voeten even boven den grond. Madame de Feuchères zonk kermend in een leuningstoel. - ‘Monseigneur is dood!’ riepen de ontstelde bedienden; en al de bewoners van het kasteel stonden klagend en weenend bij het lijk van den laatsten der Condés.
Het ligchaam van den prins was met twee zakdoeken, die in elkander waren gestoken, aan de spagnolet van het noorder
| |
| |
vensterluik vastgemaakt. Een van deze zakdoeken hing aan den sluitboom van het blind; de andere onderschepte het beneden-gedeelte der onderkaak van Condé. In den zakdoek rondom den hals was geen lis, of loopende knoop gemaakt; hij drukte niet in het minst op de luchtpijp, en liet het hoofd en den hals geheel onbedekt. Tevens was alles zoo los, dat, toen men beproefde om het lijk af te nemen, de knecht er zijne vingers tusschen kon steken. Dit alles was zeer zonderling en baarde onder de omstanders niet weinig verbazing. Evenzoo 's prinsen geheele voorkomen. Zijn gelaat was doodsbleek, maar de tong stak niet uit den mond en drukte alleen tegen de lippen; de handen waren vast gesloten, de knieën gebogen, en wat het meest verwondering baarde, was dat de punten der teenen aan het tapijt raakten. Groot was de verbazing bij de bedienden, maar niemand, al werd er menige fluistering gehoord, durfde zijne vermoedens luide uitspreken. De plaatselijke overheid en de politie kwamen spoedig op het tooneel van het gebeurde, en de uitvoerigste verslagen werden opgemaakt over den toestand waarin men het lijk van den prins van Condé gevonden had, over de getuigenissen der bedienden, en over de ligging van de slaapkamer des overledenen.
Naauwlijks was het koude ligchaam van den prins afgenomen, of het huishouden te St. Leu gevoelde reeds de krachtige hand van eene nieuwe meesterschap. ‘Alles hier behoort aan madame de Feuchères,’ luidde de order die allerwege gegeven werd, en elke bediende op het landgoed ontving de strengste bevelen om voor het eigendom der barones te waken. Het ondergeschikt en buigzaam personeel, sedert lang reeds onder het gedeeltelijke beheer der barones, begon terstond den inhoud van zijne nieuwe pligten in al hun omvang te begrijpen; en de geregtelijke onderzoekingen omtrent den dood van den prins, werden bijna eenparig in dien zin beantwoord, dat hij ontegenzeggelijk door eigen hand moest gestorven zijn. Sommige getuigenissen waren intusschen sterk genoeg om het tegendeel, zoo al niet te bewijzen, dan toch te doen vermoeden. Romanzo, 's prinsen lakkei, die het lijk had afgenomen, verklaarde dat hij niet dan met de grootste moeite den zakdoek van den sluitboom had kunnen losknoopen, zoo kunstig en behendig was de knoop gelegd. Intusschen was het eene bekende daadzaak, dat de prins altoos weinig slag had van knoopen of strikken te
| |
| |
maken, zelfs zoo, dat hij nooit in staat was geweest, om zijn eigen schoenriempjes vast te binden, en als hij zijn das omdeed, de knecht hem altijd de twee slippen om den hals moest slaan, en van voren vastmaken. Deze onhandigheid werd veroorzaakt door physiek onvermogen, het gevolg van een bekomen sabelhouw over de regterhand in een der vroegere veldtogten van den prins. Buitendien werd het lijk niet volstrekt hangende gevonden, en scheen het geheel onmogelijk, dat de oude man, die naauwlijks tot loopen in staat was, den moed en de kracht zou hebben gehad om zich op de knieën te werpen, en zoodoende zijn dood te bewerken. Ook zijn bed was verplaatst, en uit de diepte der alkoof, waar het altijd gestaan had, naar voren geschoven; zelfs zijne pantoffels werden in een hoek van de kamer gevonden, waar zij vroeger nooit geplaatst waren.
De twee kaarsen op den schoorsteenmantel waren uitgedaan, maar niet uitgebrand. Zou nu de prins zelf ze hebben uitgeblazen eer hij de ingewikkelde en moeijelijke aanstalten tot een zelfmoord begon?
De openbare belangstelling zou zich echter niet lang met 's prinsen dood hebben bezig gehouden, zoo de geheugenis daarvan niet ware verlevendigd door de regtsvordering voor verschillende hoven van justitie, op verzoek van Louis de Rohan, naasten bloedverwant van Condé. Hij begon terstond een voorloopig onderzoek voor het hof van Pontoise, en bragt vervolgens de zaak voor het hoogere geregtshof te Parijs, waar zij, na eindelooze debatten, incidenten en verdagingen, na verloop van achttien maanden eindelijk werd beslist, in het voorjaar van 1832. In weerwil van het lange tijdsverloop sedert den dood van Condé, verwekte het regtsgeding de grootste belangstelling. De advokaat van Rohan, de heer Hennequin, beschreef in een uitvoerig en schitterend pleidooi, de laatste levensjaren van den prins van Condé, en leidde uit het sterke contrast tusschen de bekende legitimistische gevoelens van den overledene, en den inhoud van het testament, het bewijs af, dat de uiterste wilsbeschikking alleen door bedriegelijke middelen kon verkregen zijn; voorts zag hij in de onmogelijkheid van den zelfmoord, het bewijs van een manslag. Op Louis Philippe, en de leden van het nieuwe vorstenhuis werd in dit pleidooi meermalen gezinspeeld, en de woorden ‘zamenzwering’ en moord werden daarbij schier openlijk uitgesproken. Intusschen werd de wel- | |
| |
sprekende redevoering van Hennequin, door een nog krachtiger spreker beantwoord, namelijk door Dupin. Deze stelde den eisch der Rohans voor als een gewikkelde zamenspanning der legimitistische partij tegen het vrijzinnige geslacht van Orleans en zijne vrienden, en als eene poging tot wraak, die alle voorstanders der jongste revolutie met verontwaardiging en verachting moest vervullen. De uitspraak der regters verklaarde zich ten slotte tegen den eischer.
De afloop van dit regtsgeding voltooide den triomf van madame de Feuchères. Gevleid door het hof, bezitster van zoovele prachtige kasteelen en uitgestrekte landgoederen, en bij magte om hare vleijers te begunstigen, werd zij weldra de afgod eener maatschappij, die geheel en al scheen te vergeten welke zware beschuldigingen nog kort te voren op haar waren zamengehoopt. Desniettemin scheen de barones niet op haar gemak te zijn, en trok zij zich van lieverlede uit den schitterenden kring die haar omgaf terug, om het gezelschap van ernstige priesters te zoeken. Daarop vernam men dat zij Roomsch-Katholijk geworden; in de Notre Dame de Lorette was gedoopt; en na volledige biecht, vergiffenis van zonden ontvangen had van den eerwaarden pater Briant.
Vervolgens hoorde men, dat zij langzamerhand al hare prachtige goederen te gelde maakte. Het paleis Bourbon werd door het gouvernement aangekocht, om er het paleis der gedeputeerden mede te vergrooten; St. Leu werd het eigendom van een der ministers; het kasteel en park van Morfontaine kwam in handen van een makelaar in effecten, en Montmorency in het bezit van een joodsch dichter. Tallooze apellen en kloosters, allen min of meer rijkelijk door de barones begiftigd, verrezen in den omtrek van Parijs; en weldra won het geloof veld, dat zij haar onmetelijk fortuin in massa aan de kerk van Rome zou scheuken. De geestelijken uit hare nabuurschap deelden in dit geloof en inzonderheid was haar biechtvader er alle dagen en ernstig op uit, om haar te vermanen in diervoege haar testament te maken; hiertoe scheen zij echter niet genegen; en toen men haar meer en meer in die rigting zocht te dringen, vertrok zij in den zomer van 1840 eensklaps in stilte uit Parijs. Nadat zij een gedeelte van Engeland doorreisd, en het vreedzaam verblijf harer eerste jeugd, het eiland Wight had bezocht, vestigde de barones zich eindelijk te Londen. Hier werd
| |
| |
zij plotseling ziek, bleef eenige dagen bedlegerig, en overleed tegen het einde van Januarij 1841. Haar stoffelijk overschot werd zonder praal ter aarde besteld, op het kerkhof te Harrow Road, waar de nieuwsgierige reiziger haar graf kan bezigtigen. Bij uiterste wilsbeschikking, reeds voor haar vertrek uit Frankrijk opgemaakt, vermaakte de barones haar gansche vermogen, nog ten bedrage van meer dan 800,000 pd. st. (ƒ 10,000,000), niet aan de kerk, maar aan hare nicht, een tienjarig kind, het dochtertje van een harer zusters, die met een Fransch edelman gehuwd was. Madame de Feuchères, ofschoon warm Katholijk, vermaakte een klein landgoed, eenmaal door haar in Engeland gekocht, aan een Protestantsch geestelijke, dien zij in vroeger tijd had leeren kennen. Aan haar echtgenoot, den baron de Feuchères, met wien zij sedert den dood van Condé geen omgang had gehouden, legateerde zij eene som van 10,000 pond st., die hij evenwel weigerde aan te nemen. Gelijke weigering volgde van den kant van den vermaarden redenaar en staatkundige, Odillon Barrot, dien de barones tot uitvoerder van haar testament had benoemd, met eene gift van 4000 p. st. Hij aanvaardde wel is waar het legaat, doch schonk het aan eene inrigting tot opvoeding van weeskinderen te Parijs. En zoo spookte voor de Franschen, na een tijdsverloop van meer dan tien jaren, nog altoos de schim van den laatsten der Condés.
Van al de onmetelijke landgoederen en bezittingen, die de prins van Condé bij zijn testament aan madame de Feuchères en aan een der zoons van Louis Philippe vermaakte, behoort thans geen enkele meer aan hen of aan hunne erven. De barones had het laatste gedeelte van hare erfenis verkocht eer zij Frankrijk verliet; terwijl de jonge prins verpligt was tot den verkoop van zijn erfdeel over te gaan, volgens het besluit der tegenwoordige keizerlijke regering, bij hetwelk de inbeslagneming der vaste goederen van het huis Orleans bevolen werd. Bij openbaren afslag werd het kasteel Chantilly met de aanhoorige gronden, gekocht door twee Engelsche heeren, deelhebbers in het bankiershuis van Coutts & Co. In de kapel van het kasteel rust nog het hart van den laatsten der Condés, in eene zilveren urn; maar de kerk zelve hoort niet langer het geluid van misof vesperklok. De geheugenis van den grooten Condé, en den nog roemruchtiger Lodewijk den XIVden is reeds verzwolgen en vergeten onder beurs- en effectennieuws, dat zoo weinig sym- | |
| |
pathiseerd met vermaarde veldheeren of despotieke koningen, of met koks, die zich zelven om hals brengen omdat de kroon der tafel gevaar liep. Het is een echte kentrek van den geest des nieuweren tijds, dat het adelijke huis der Condés verdwijnen moest voor het bankiershuis der Coutts.
C.
|
|