die jongens niet diep bedorven. En wij hadden ze er niet te minder lief om. Ferme, Hollandsche jongens, die gevoel hebben voor regt en billijkheid, die aartsvijanden zijn van knoeijerijen, bedriegerijen en consorten, die gaarne wat voor anderen over hebben, zonder aan die anderen te vragen: denkt gij wel juist zoo als ik? Ziet! zulke jongens zijn jongens naar ons hart, en geloof ons, gij, die ons bij dit lezen, hoofdschuddend en schouderophalend, misschien met den naam van ongelukkigen, diep verdoolden bestempelt, geloof ons, die jongens zeiden met diep gevoel hun gebed op, en hadden opene oogen en harten voor de heerlijke schepping Gods, en waren geene verstokte zondaars.
Maar de meisjes dan? Ach! mevr. G. wij kennen u niet, maar eene goede oud Hollandsche huismoeder zijt gij niet. Die waren ook vijandinnen van ongodsdienstigheid, maar ook evenzeer van kwezelaarsters, die den tijd al biddende doorbrengen, die niet behoorlijk de handen uit den mouw steken, die - foei! wat eene heiligschennis - zelfs op den zondag eene kous breijen.
Wij laden misschien den schijn op ons van ongodsdienstigheid, en dat zou ons leed doen. Wij zijn aartsvijanden van overdrijving en wijzen op de vele voorbeelden van meisjes, die diep te beklagen zijn door eene te ver gedrevene godsdienstigheid, en zoo menig levensjaar, van betrekkingen verwijderd, in inrigtingen moeten doorbrengen, uitsluitend bestemd tot herstelling van gekrenkte hersenen.
Kwaad bevat het boekje niet, en het kan vruchten en zelfs goede voortbrengen, wanneer een kundige tuinier het in handen krijgt, die, met een snoeimes gewapend, die looten en ranken afsnijdt, welke de krachtige ontwikkeling der vrucht in den weg staan.
De beoordeeling zal wel niet in den smaak vallen van de vereeniging ter bevordering van christelijke lektuur, maar wij spreken, zoo als wij denken; wij houden van bedaarden, gematigden vooruitgang, maar kunnen onze goedkeuring niet hechten aan iets, dat zoo kennelijk den stempel van overdrijving draagt.
B.
des Ch.