Avondstarre. Naar Mevr. de Gasparin, door Tiemen. Te Rotterdam, bij Oldenzeel, 1862. In post 8vo., 163 bladz. Prijs ƒ 1.50.
‘Schrijfster van: Wat de hemel belooft,’ staat op den titel achter den naam: de Gasparin. Indien die bijvoeging moet strekken tot aanbeveling van deze ‘Avondstarre,’ heeft zij bij ons althans haar doel gemist, want het zien van dien titel alleen herinnerde ons het schijnbaar verhevene, maar inderdaad hoogdravend zinledige van dat boekske maar al te levendig. Om echter niet voorbarig tegen de ‘Avondster’ ingenomen te worden, stelden wij in gedachten voor: ‘wat de hemel belooft,’ in de plaats: Het huwelijk, beschouwd in het licht des Christendoms, een werk, reeds voor eenige jaren ook in onze taal uitgegeven, 't welk eene blijvende, en dat niet geringe waarde bezit. 't Spijt ons daarom te meer, dat het voor ons liggende boekje meer op het laatst uitgekomen stukje dan op het vroeger verschenen werk gelijkt. Wel is er in het achttal verhalen veel gevoel, warm, christelijk gevoel, maar ook veel van dat zinledige, van die groote woorden, in welke een diepe zin verborgen schijnt, maar in 't geheel geen zin ligt; van dat onbestemde, dat juist daarom zoo weinig treft, omdat het zoo sterk schijnt te willen treffen. Eene kleinigheid ter proeve. De schrijfster verplaatst hare lezers - 't is in de Inleiding tot de schets, want meer is het niet: het Joodje - bij eene badplaats, zoo het heet, schoon de beschrijving: ‘Badhuizen, waar het zoute water onophoudelijk door de takkebossen leekt,’ u eer aan gradeerhuizen zou doen denken. Maar dat doet er niet toe. De schrijfster dan stelt eene bende schooljongens voor, die een troep ganzen, in de rivier zwemmende, met steentjes enz. werpen. De moeders schieten toe en jagen de jongens onder klappen, stompen en stooten naar huis. En nu -
‘De ganzen hebben de wisselvalligheid der menschelijke fortuin aanschouwd, en gezien dat de regtvaardigheid, hoe blind ze zij, somtijds toch de regten treft. En zij stuwen zich voort in den stroom. Zij stuwen zich voorwaarts met zedig gekwaak, met eene deugd, gansch bevlekt door de zonde van anderen, zich van harte verheugende in des zon-