lingen van Scherer: over ‘het keerpunt des geloofs,’ eigenlijk over de betrekking van het geloof op gezag tot eigen-zelfstandige overtuiging, het eerste de eigenschap van den kinderlijken, het laatste van den volwassen leeftijd. Men vindt in dit stukje zeer goede opmerkingen, en wat er ons in behaagt, is dat gematigde, dat ontbreken van den hoogen toon, die niet ten onregte aan velen der moderne theologen te laste gelegd wordt. In dit opzigt moeten we aan de geheele verzameling het regt laten wedervaren, dat die bezadigde toon nagenoeg overal met genoegen door ons is opgemerkt. - Scherer handelt voorts over de vraag: Wat is de Bijbel? en over zijne zoogenoemde ingeving. Dat het mechanische inspiratie-begrip hier onbepaald wordt afgewezen, lijdt wel geenen twijfel. Doch gelijk wel niemand, eenigzins der zake kundig, eene grondige behandeling van het begrip der ‘ingeving’ op ruim 20 bladzijden druks zal verwachten, zoo zij het genoeg te zeggen, dat Scherer den aard en den omvang, benevens de gevolgen van het vraagstuk juist heeft geformuleerd, dat wil zeggen, den weg aangewezen, langs welken de onbevooroordeelde tot een zelfstandig antwoord op de vraag komen kan en moet. Teregt volgt op dit bijzonder helder stukje een van Schwalb over het gezag van den Bijbel, waarin veel van het door Scherer opgemerkte in eenigzins andere bewoordingen herhaald wordt. Dit ontmoet men meer en is even zeer eene schaduwzijde als een onmiddelijk uitvloeisel van het plan om eene bloemlezing te geven van op haar zelve staande verhandelingen. Wij treden in geene bijzonderheden, anders zouden we b.v. vrij wat te opponeren hebben tegen de stelling: ‘Al wie tot de groote godsdienstige maatschappij behoort, die Jezus van Nazareth voor haren stichter erkent, is een christen.’ Het toegeven: Jezus van Nazareth is de stichter des Christendoms, is toch wel iets, waarin zelfs een Jood
geen bezwaar behoeft te maken.
Tot de regte kennis en juiste beoordeeling van iedere rigting, bepaald ook op godgeleerd gebied, is het hoogst belangrijk, op te klimmen tot de bronnen waaruit zij haren oorsprong neemt. Gelijk men over de kerkhervorming der zestiende eeuw een geheel nieuw licht ziet opgaan, indien men de ‘Reformatoren vor die Reformation,’ zoo als Ullmann