Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Schetsen en tafereelen, uit het leven der natuur en der menschen in de vijf werelddeelen. Uit de nieuwste reisbeschrijvingen verzameld en bewerkt (,) door A.W. Grube. Naar den derden druk uit het Hoogduitsch (,) door A.W. van Kampen, theol. doct. en predikant (,) te Andijk. - Azië en Australië. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker, 1861. In 12mo., 237 blz., met gegraveerden titel en (gegraveerde) plaat. Prijs ƒ 0,40.
| |
[pagina 470]
| |
van deze rubriek afzonderlijk verkrijgbaar gesteld, en beloofd, bij gunstige opname van de zijde des publieks, op onbepaalde tijden, meer dergelijke werken te zullen laten volgen. Naar hetgeen ons bekend is geworden, zijn er intusschen tot heden slechts vier deelen van die tweede afdeeling verschenen. Het eerste en het tweede deel bevatten een verhaal, door Mev. van Westhreene uit het Engelsch vertaald, en getiteld: ‘Levensstrijd en levensvreugde;’ het derde en het vierde deel, de twee hierboven aangekondigde werken, terwijl in de laatste maanden van 1861 ter perse lagen het vijfde deel Grube, Schetsen, enz. - Afrika, en het zesde deel, Europa, van dezelfde hand. De schetsen en verhalen,die over Azië en Australië handelen, hebben wij reeds in September 1861, en die, welke Amerika tot onderwerp hebben, in December van hetzelfde jaar ontvangen. Wij hebben opzettelijk nog een half jaar gewacht, alvorens onze beoordeeling aan te vangen, verwachtende dat in dien tusschentijd ons ook de werken van Grube, met betrekking tot Europa en Afrika (deel V en VI der verzameling) zouden zijn geworden; doch daar de maanden verloopen, en wij op de vraag: ‘Zuster Anna, ziet gij nog niets komen?’ geen bevredigend antwoord erlangen, willen wij de ons door de Redactie der ‘Letteroefeningen’ opgedragene taak niet langer uitstellen, en zullen wij deel III en IV in beschouwing nemen, alsof zij op zich zelven een volledig geheel uitmaakten. In hoeverre de heer van Campen den Hoogduitschen schrijver getrouw heeft wedergegeven of niet, mogen wij niet beslissen, dewijl wij het oorspronkelijke van Grube niet in ons bezit hebben. Echter, te oordeelen naar hetgeen de heer van Campen ons geleverd heeft, zijn Grube's mededeelingen in alle opzigten waard aan Nederlanders, vooral aan jongelieden te worden bekend gemaakt. Een vlugtig doorloopen van het voornaamste van den rijken inhoud van gezegde deelen, III en IV, zal ons daarvan de volle overtuiging kunnen geven. Azië. Eerste Hoofdstuk. Een blik in de provincie Irkutsk. De zalmvangst aan het Baïkal-meer en de jagt op het sabeldier of hermelijn zijn zeer lezenswaardig. - Hetzelfde geldt ten aanzien van het vierde hoofdstuk, bevattende een uitstapje naar de Jordaan en de Doode zee, alsmede een' nacht | |
[pagina 471]
| |
op den Olijfberg. Wij kunnen ons niet onthouden de volgende passage uit de laatstgenoemde schets aan te halen. Het doet ons christelijk gemoed goed, vooral in de fel bewogene dagen die wij beleven, ons in gedachten op die heilige plaatsen te bevinden, en wij zullen den lezers van dit tijdschrift, die welligt het boek zelf nooit in handen zullen krijgen, de aangename gewaarwording, die de schets bij ons verwekte, trachten mede te deelen. Het was zes uren des avonds. De ondergaande zon wierp hare stralen op het groen der boomen, onder welke de katholieke bevolking van de stad en den omtrek, inhare bonte Oostersche kleeding gedost, langs de onderscheidene wegen voorwaarts trok en langzamerhand het doel harer reis naderde. Wij kozen den noordelijken weg, die de breedste is en door zijne veelvuldige wendingen de minst moeijelijke. Een jeugdig Italiaan, in een wit Oostersch gewaad gekleed, sluit zich met eenige Syrische vrienden bij ons aan. Hij had zich lang in Nubië opgehouden en wilde nu hier de Tnrksche taal bestuderen. Binnen een half uur hadden wij den top van den berg bereikt. Deze is bezet met gebouwen, vroeger christenkerken, thans Turksche moskeën met hare nevengebouwen, die met een muur zijn omringd, tegen wiens noordkant eenige Turksche gezinnen hunne armoedige hutten gebouwd hebben. Door eenen ingang in dien grooteren muur kwamen wij binnen eene ruimte, die weder door eenen ringvormigen muur omsloten was. Binnen dien muur staat eene kleine ronde kapel, waarin in marmer gevat, de voetstappen te zien zijn, die door Jezus zouden zijn ingedrukt in den bodem van de plaats, van waar Hij ten hemel voer. Op het plein rondom de kapel heerschte leven en beweging. Wij vonden onze tent er reeds opgeslagen en daarnevens nog twee grootere, de een voor de meer aanzienlijke Jeruzalemsche christenen, de grootste voor de monniken. Het overige volk had zich in verschillende groepen op het plein gelegerd. De vrouwen en meisjes, in schitterend witte overkleeden gehuld, zaten aan den muur der kapel. Buiten vóór den ingang van het binnenplein, ging het er regt druk toe. Kooplieden in brood en vruchten hadden zich hier gevestigd, en op het heldere vuur dampten de ketels met koffij, den lievelingsdrank der oosterlingen. | |
[pagina 472]
| |
Nadat wij ons hadden verlustigd in de aanschouwing van de schilderachtige groepen, begaven wij ons naar onze tent, om ons te versterken door het gebruik van de saprijke oranjeappels, brood en koffij. Een jonge, praatzieke monnik, die, na een verblijf van vier maanden in de kerk van het heilige graf, thans weder voor de eerste maal de buitenlucht inademde, kruidde ons eenvoudig avondmaal met zijne vrolijke vertellingen. Tegen 10 uur hoorden wij het gezang der monniken. Hierop verlieten wij terstond onze tent en begaven ons naar de kapel, die reeds vol menschen was. De muren waren met bonte, zijden tapijten behangen. Aan de oostzijde was een klein altaar opgerigt, boven hetwelk eene schilderij hing, die de hemelvaart van Christus voorstelde. Onder den hemelwaarts zwevenden Heiland waren twee monniken van de orde van het heilige land in knielende houding geschilderd, bewijs genoeg voor de ongeletterde Jeruzalemsche Christenen, dat die orde reeds ten tijde van de hemelvaart van Christus bestond. De bovengenoemde marmeren plaat, waarin de voetstappen van Christus te zien zijn, was met brandende waskaarsen omzet, en kinderlijke vroomheid had eeuige rozen op den witten steen gestrooid. Aan beide zijden van de plaat stonden de monniken en zongen met krachtige stem de litanie, terwijl de bisschop aan het altaar de mis bediende. Intusschen ging het aan den ingang van de kapel alles behalve rustig toe. Een paar pas-bekeerde joden drongen met onstuimig geweld door de menigte heen en plaatsten zich met niet zeer voegzame gebaren onder de in de kapel geknield liggende vrouwen. Waarschijnlijk steunden zij op de magtige bescherming der Engelschen, en gaven daarom zonder eenigen schroom aan hunnen afkeer van de katholieke godsdienst lucht. Hoezeer het feest, op deze plaats gevierd, alles voor zich had, om regt plegtig en indrukwekkend te wezen, toch kon de geheele houding en het gelaat der aanwezigen met geen anderen naam, dan dien van onwaardig en ongepast worden bestempeld, zelfs al toetsten wij ze niet aan de strenge eischen, die wij, de meer koele lieden van het noorden, aan zulke feestvieringen doen. Terwijl toch door het luid geschreeuw, getier en geraas, het gezang der monniken | |
[pagina 473]
| |
werd verdoofd, zaten buiten om de kapel heen talrijke troepen vrouwen onder het drukste gebabbel hare syrische pijpen te rooken. Aan eenen anderen kant, bevond zich eene groote menigte knapen en jongens, die onder begeleiding van oorverdoovend handgeklap, de lustigste liedjes zongen. Onder al dat rumoer keerden wij naar onze tent terug en begaven ons ter rust. Den volgenden morgen werden wij door kanonschoten gewekt. Nogmaals begaven wij ons naar de kapel, waar op dezelfde wijze, als den vorigen avond, de mis bediend werd. Hierop beklommen wij eenen hoogen toren, die op den muur gebouwd was. Van daar had men een heerlijk gezigt over gansch Jeruzalem. Ernstig en zwijgend lag de heilige stad, bestraald door het licht der morgenzon, voor ons. In het westen verheft zich de burg Sion met zijne koepels en torens, omringd door hooge middeleeuwsche muren, boven de graauwe massa's der steenen huizen. Bijna in het midden der stad prijkt een groot gebouw met trotschen koepel, van kleine huisjes en bouwvallen omgeven: de kerk van het heilige graf; buiten den muur, zuidoostwaarts heen, schitteren op tamelijk groote gebouwen de minarets; dit zal de plaats zijn, waar de gewijde zanger, de vrome koning David, rust, en waar de Heer met Zijne jongeren het eerste avondmaal hield en voor volgende eeuwen instelde tot Zijne gedachtenis. Een weinig verder wordt het oog onwillekeurig getrokken naar eene groote ruimte, die door muren en eypressenboomen is ingesloten. In het midden van die ruimte ziet men op eene verhevenheid een wonderwerk van saraceensche bouwkunst, de moskee van Omar, op dat zelfde Moria, waar eens Jehovah's tempel stond. Op de ruime pleinen sluipen Turksche vrouwen rond in hare witte mantels gehuld, als waren het spoken; geen ongeloovige voet mag die pleinen betreden. Verder noordwaarts kronkelt zich eene straat door de huizen heen naar Golgotha's heuvel; het is de lijdensweg, langs welken de Heiland van het paleis Pilatus naar de Hoofdschedelplaats werd gevoerd. Van de bijzondere deelen wendt zich de blik steeds weder naar het geheel terug. Van bijna alle geloofsbelijdenissen ziet men er de tempels in de meest verschillende vormen. Naast de moskeën der muzelmannen staan de kerken | |
[pagina 474]
| |
en kloosters der Latijnen, Grieken, Abyssiniërs, Kopten, Armeniërs, Jacobieten, Georgiërs en Maronieten. In den zuidhoek der stad aanschouwt men de onaanzienlijke synagogen, uit welke Israëls volk zijne smeekingen tot Jehovah opzendt. Rigt men den blik naar beneden heen in het dal, dat daar tusschen Moria en den Olijfberg ligt, dan rust hij welhaast op de konische rotspunten bij de beek Kedron, de begraafplaats der aartsvaders. Daaraan grenst het uitgestrekte oord der ruste, waar het gebeente ligt van tallooze geloovige joden, die uit alle oorden der wereld hierheen kwamen, om in den gewijden grond te worden begraven. Tegenover het dorp Siloa ontspringt de bron Siloa, en in de bloeijende tuinen der koningen, die van Nehemia; terwijl de holle weg Gehinnom, aan beide zijden met talrijke in de rots uitgehouwen graven bezet, van hier naar boven loopt. Slaat men het oog in de verte, dan ontdekt men op eene steile berghoogte Nebi Samwyl, de geboorteplaats van den Godsman Samuël; zuidwaarts weidt de blik over Bethlehems en Hebrons gebergte; oostwaarts rust hij op de Jordaanvlakte, een gedeelte van de Doode Zee en de bergen aan hare overzijde.
Voorts vindt men, in dit derde deel, iets over den Kaukasus, het huiselijke leven der Tscherkessen (Circassiërs) en eene pittoreske beschrijving van de Mnganheide; tafereelen uit Arabië, waarbij Yembo, Medina met het graf van den ProfeetGa naar voetnoot(1), het dorp Koba en de dadels van Medina niet worden vergeten; schetsen uit Oostindië, waaronder wij vooral de aandacht vestigen op eene spoorwegreis in Bengalen en den Indischen vijgenboom; tafereelen uit Ceylon, dit merkwaardige eiland, bij vele Hollanders niet eens bij naam bckend; schetsen uit Japan, die vooral sedert de komst van het Japansche gezantschap hier te lande eene verdienste van actualiteit bezitten; de bebouwing van den grond op Java, deze kostbaarste parel aan Neêrlands kroon, enz. Ook hetgeen ons de schrijver van Australië mededeelt is allerin- | |
[pagina 475]
| |
teressantst, en indien ons de ruimte niet ontbrak, zouden wij eenige passages overschrijven, bij welker lezing wij ons uiterst voldaan bevonden. Amerika. Dit werelddeel wordt in zes hoofdstukken afgehandeld. Het eerste voert tot opschrift: Intrede in de IJszee van de Noordpool, het tweede: Amerikaansche Squatters in het westen, het derde: Mexikaansche Baquero's en Hacienda's; het vierde: De Antilles; het vijfde: Het oorspronkelijke woud, en het zesde: Schetsen uit het leven en uit de plantenwereld in Peru. Al deze hoofdstukken zijn in verscheidene onderdeelen gesplitst, die vele wetenswaardigheden bevatten, over het algemeen met veel zorg zijn bearbeid en eene hoogst belangwekkende lectuur opleveren. Wij zien verlangend uit naar de aangekondigde vervolgen, die Europa en Afrika tot veld van beschouwing hebben, en hopen, na volbragt onderzoek, in dezelfde meening te worden bevestigd. De stijl van den heer van Campen laat weinig te wenschen over; de typographische uitvoering is, volgens belofte, keurig, en de plaat en de titel zijn niet zonder verdiensten. Alleen de prijs is, in ons oog, wel wat kras; als men die boekdeelen tot een geschenk wil gebruiken, kan het er nog even door; anders zoude, onzes erachtens, de helft van ƒ 1,40 of, op zijn hoogst, de ronde som van ƒ 1, - voor 238 blz. voldoende zijn. Z., Julij 1862. L.A.H. |
|