en electriciteit. Deze twee magtige hefboomen van leven en dood breiden hunne reusachtige vleugels over de handelingen der beschaafde volken uit. Het verleden leeft nog slechts in de boeken. De jeugd hecht niet meer aan de droomen der hoop. Geloof is in de moderne beteekenis des woords vooroordeel geworden. Go ahead, vooruit! Ziet daar de leus van het thans levende geslacht.
Deze en soortgelijke gedachten, hoe heterogeen en abrupt zij sommigen vitters mogen voorkomen, kwamen onwillekeurig, en als door den geest des tijds ingegeven, bij ons op, toen wij bovenstaand Tijdschrift van de geachte Redactie der ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ ter aankondiging hadden ontvangen.
Linguistiek, philologie, taalgeleerdheid, wat geeft een geldman, een lintjesbejager of een Bacchusvriend om die schoone wetenschappen? - ‘Hoe dwaas! hoe akelig!’ roept de menigte, voor welke stoomwezen, spoorwegen en de zoogenaamde vrije arbeid in de Oost de goden van den dag zijn. ‘Schoolmeesters-schrijverij!’ zeggen de hooggeleerden en gepromoveerden, die niet kunnen dulden, dat mannen buiten hun gild toonen evenveel verstand als zij te bezitten. Van meer kennis kan immers geene sprake zijn?!...
En toch, gelooft ons, waarde lezers, die niet naar den naam van den werkaman vraagt, maar alleen zijn' arbeid als maatstaf eener billijke beoordeeling stelt, neemt het keurig gedrukte en betrekkelijk goedkoope boek der Tielsche firma in handen; doorloopt het zonder vooringenomenheid; leest het vervolgens aandachtig; herleest het met denzelfden ijver als eene preek van Modderman of eene redevoering van Thorbeckt, - en het zal u niet berouwen, mits gij iets van de talen verstaat, welke het Tijdschrift zich tot veld van bearbeiding heeft gekozen.
Doch, wilt gij een zuiver, aesthetisch genot smaken, dan is het niet voldoende, dat gij met dezen jaargang alleen eene hartelijke kennismaking aanknoopt. De vorige jaargangen van het Tijdschrift, een wezenlijk juweel in zijne soort, zijn niet minder belangrijk, lezens- en behartigenswaardig. Gij vindt er, onder anderen, de weldoordachte geestprodukten van eenen W.F. Carlebur, eenen L.A. Hissink en eenen M.R. Bruck, zonder andere hoogst bekwame philo-