voering zijn gevoelen, dat het volgen eener christelijke - hij verstaat er door, eener tot verchristelijking leidende - staatkunde, het onderwijzen van den bijbel op de scholen, enz., den besten waarborg oplevert voor veiligheid des gouvernements in Indië voor de toekomst.
In zoover dit stukje eene bepaalde betrekking heeft op Britsch-Indië, valt het ter naauwernood binnen den kring der kennisneming van dit Tijdschrift. Maar de eerw. Heldring, het ten onzent inleidende, spreekt het uit: ‘Engeland is ons voorland. Wat in Hindostan plaats vond, zal ook bij ons plaats vinden. De toestarden zijn één. Het is de strijd van het barbarisme met de beschaving.’ Hij legt aan Nederland ten laste, dat het ‘thans de politiek der Romeinen volgt. Deze wettigden, eerden alle goden der volken, die zij aantroffen. Wij wettigen en eerbiedigen de goden der volken met alle gruwelen, verbonden aan hunne dienst.’ Wij juichen de pogingen ter uitbreiding van het Christendom luide toe, mits zij geschieden met oordeel en in den geest der christelijke liefde, en mits vooral zij het Evangelie, geene onverstaanbare en spitsvindige dogmatiek brengen aan de heidenen en Mohamedanen, en mits nog het meest van allen dat dezen in zoogenoemde Christenen geen toonbeelden aanschouwen van andersoortige, maar daarom niet min afschuwelijke ‘gruwelen .’ Is het aan die menschen euvel te duiden zoo zij ze op rekening van de christelijke godsdienst zelve zetten? De christelijke beschaving wraakt het koppensnellen, maar zij wraakt niet eene onverzadelijke schraapzucht; zij verfoeit de veelwijverij dermate, dat zij den toegang tot het Christendom sluit voor elken Mohamedaan die zijne echte vrouwen, op ééne na, niet wegjaagt, maar zij heeft vrede met ongebreidelde ontucht buiten het huwelijk...Wat hebben wij toch te zeggen, wanneer de Javaan aldus redeneert? Een christelijke geest is het edelste wat zich denken laat, maar al wat christelijke waarheid is, is daarom nog niet geschikt voor Javaan of Maleier op het tegenwoordige standpunt zijner ontwikkeling. Het is, om dit ééne slechts te noemen, eene christelijke waarheid, dat alle menschen gelijk zijn voor
God en dat de een des anderen broeder is. Maar schaf op dien grond eens eerbewijzingen en kniebuigingen af, die de oostersche etiquette alleen als pligtsplegingen en