Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe ontvanger der registratie, door Makuba. (Te) Amsterdam, (bij) F.C. Bühramnn, 1862. Met titel en vignet in steendruk. In gr. 8vo. 207 bl. prijs ƒ 1,60.Wij kenden tot dusver geen anderen ‘Makuba’ dan eene zekere soort van geurige snuif, een extraatje onder de snuiven. Of nu de auteur dien pseudonym heeft aangenomen omdat hij zich alzoo als een geurig extraatje onder de schrijvers wil aanduiden - wij weten het niet en 't is ons ook onverschillig, daar wij niet met den schrijver, alleen met het boek te doen hebben; en - om dit in 't voorbijgaan te zeggen - wij beoordeelen gaarne boeken van eenen onbekenden auteur, omdat dan 't best de schijn ontgaan wordt van persoonlijke voor- of tegeningenomenheid, aan welke het recensiën-recenserendpubliek nog al ligt denkt. Het ouderwetsch gezond verstand zegt, of liever onderstelt, dat men eene zaak moet kennen om er over te schrijven, en de ouderwetsche kunstkenner Horatius wil, dat men zine boeken niet heet van de naald de wereld in zal zenden, maar ze eerst een negental jaren laten bekoelen: nonum prematur in annum. Wit gij nu weten, lezers, of Makuba de vereischten van een roman kent? Hoort wat hij schrijft: ‘het karakter des romans berust op een ideali- | |
[pagina 353]
| |
séring der menschheid naar al hare individuën en naar alle mogelijke modifficatiën des levens, die voor eene aesthetische voorstelling vatbaar zijn. Hetzij dat die voorstellingen ernstig, of komiek, of satiriek, lyrisch, episch, didactisch en dramatisch sentimenteel, moreel burgerlijk, avontuurlijk, verliefd of humoristisch zijn; - alle vormen zij goed, als het romantische maar niet ontbreekt. Ik bedoel dat de ideale verscheidenheid in den tooverkring van het schoone moet geplaatst worden. Het ideaal des romans is - de droom!’ En wat daar verder volgt als oordeel van iemand die het manuscript gelezen had en van oordeel was, dat er ‘geen kwaad in is en het niet noodig is dat daarvoor eene romannen-policie worde in het leven geroepen. Het is een zwakken (e) barometer van den tijdgeest en van de beschaving van sommigen, en een spiegeltje des tijds, der zeden en nog meer der zielsziekten.’ Intusschen wenscht die beoordeelaar dat het boekje niet alleen gelezen, maar ook bepeinsd zal worden. En of het naar Horatius' les negen jaren naar zijne uitgave gewacht heeft...het wordt geopend met een gesprek tusschen den auteur en zijn achttienjarig meisje, terwijl het bij de uitgave is opgedragen aan dezelfde. ‘Nù’, thans 's mans echtgenoot en de moeder ‘hunner lievelingen.’ De lezer kan nu zelf de rekening wel maken. Intrigue zoo als men het noemt, aaneenknooping van onverwachte uitkomsten na ingewikkelde gebeurtenissen, zou men vruchteloos in dit romannetje zoeken. 't Is meer ontwikkeling van karakters, zoo als zij in de werkelijke wereld voorkomen. ‘Oom Janus’ is een juweel van een man met al zijne zonderlingheden. Hij vervult dan ook de titelrol, hoewel we op den titel de aanmerking hebben, dat's mans ambt als ontvanger van de registratie in het boek niet het allerminste ter zake doet en hij even zoo goed contrôleur der belastingen of ingenieur van den waterstaat had kunnen heeten. 't Is zelfs een weinig buiten de aangenomen vormen, dat een nieuw benoemd ontvanger der registratie het eerst met eenen notaris tracht in kennis te komen zonder diens verwelkomsbezoek af te wachten. Doch dit doet er minder toe. Waar hij praat, doet hij't wel wat lang, maar met gezond verstand; en waar hij zich verrast vindt door | |
[pagina 354]
| |
bij den doctor huiselijke godsdienst aan te treffen, daar is het boekje waarlijk schoon. Doch - van godsdienstoefeningen gesproken: 't zal wel zoo niet gemeend, maar een bitter sarcasme zijn op eene zaak, die de ernstige afkeuring van alle weldenkenden verdient, als de meening wordt uitgesproken, dat het zeer goed is de predikanten allerschraalst te bezoldigen, want dat zij, aldus aan eigen lijden blootgesteld, het best leeren hoe anderen in lijden te vertroosten. Overigens zullen wij de karakters niet ontleden, want dan ging al het verrassende te loor voor ieder die eerst deze recensie en daarna het boek zelf leest, en voor wie het omgekeerde deed, is het nog minder noodig. Er zijn spranken in van vernuft, van talent om vooral gesprekken met eene groote natuurlijkheid ongedwongen en onderhoudend te beschrijven. Maar het geheel - er is op toepasselijk wat de onderstelde beoordeelaar van het handschrift van de opschriften der hoofdstukken zeide: ‘Zij verraden een jeugdigen auteurGa naar voetnoot(1).’ Dit blijkt ook daaraan, dat het begin veel prettiger leest dan het slot; en ofschoon wij ten volle beamen, dat er veel in het boek staat dat inderdaad bepeinzing en wat nog meer zegt in het maatschappelijke leven behartiging verdient, zoo vreezen wij dat het bij velen het oordeel niet zal ontduiken, dat het zich wel niet onaangenaam laat lezen, maar dat er toch ook niet magtig veel in zit. |
|