eenigzins mismaakt zelfs, is zij aanvankelijk een voorwerp van afschuw bijna voor hare jonge, ijdele, schitterende schoone moeder, eene ergernis in het oog van haar fieren vader, die in haar geen afstammeling erkent van zijn aloud, om schoonheid en kracht beroemd geslacht. Zoo groeit zij op, eenzaam, miskend, overgelaten aan de zorg eener oude Schotsche voedster, alleen met haar dichters, met haar eigen droomen en fantasiën. De blijde, woelige en wreede jeugd bekommert zich niet veel om het stille, schuwe, misvormde wezen, dat vergeefs eene plaats vraagt in den wijden, gullen, maar voor haar gesloten kring, waar bij iederen tred scherpe doornen, ook onwetend gestrooid, haar den voet kwetsen. Zoo teleur gesteld, terug gestooten of spottend afgewezen, keert zij tot zichzelve in, trekt zich in zichzelve terug, maar slechts om van daar uit licht en zegen en vreugde te verspreiden. Is het haar ontzegd door uiterlijk schoon, door ijdele behaagzucht en berekende bevalligheid, te schitteren en te boeijen: zij zal door zielenadel, door dienende, zelfopofferende liefde, de harten winnen, en alzoo waardiger hare plaats vervullen. Olivia is eene dier hooge, edele naturen voor wie het geloof aan onbaatzuchtige, zichzelf vergetende liefde, eene levensvoorwaarde is, die het hooger achten te beminnen dan bemind te worden, die liefde moeten geven, ook waar op geene wederliefde kan gehoopt worden. Dezulke zijn zeldzaam in deze dagen van moordend materialisme, van koude zelfzucht en gierige berekening. Toch zijn zij er, en hun heilige invloed, hoe weinig vaak opgemerkt, werkt met stille kracht als een lente-adem, die de slapende bloemen der ziel, haast gestorven door den ijzigen adem der hoog beschaafde eeuw, herleven en herbloeijen doet. Uitnemend schoon heeft ons de schrijfster van Olivia deze kracht en dezen zegen der toewijdende liefde geschilderd; en toch daarbij geen fantastisch luchtbeeld, geen onbereikbaar ideaal geteekend. Olivia blijft vrouw; haar hart
dorst naar liefde, naar wederliefde, gevoelt een groot ledig, zoo lang zij de van God der vrouw gegeven bestemming niet vervult. Vergeefs zoekt zij daarvoor bevrediging, ook zelfs in de kunst; ook zij gevoelt de treffende waarheid van het woord des ouden schilders Vanburgh: geene vrouw kan zich in de kunst tot de hoogste hoogte verheffen;