wij niet, dat het zijne dienst heeft gedaan in de zamenvoeging van het geheel.’ Wij behoeven daar niets bij te voegen en zijn het ten dezen opzigte volkomen met Hartog eens. 't Zou hem zeker niet moeijelijk zijn gevallen om zijn boek een honderd bladzijden dikker te maken, maar de waarde van zijn werk zou er waarschijnlijk niet door zijn verhoogd.
Verder zegt Galenus: ‘het is niet geoorloofd dezen of genen met eene zinsnede ab zu fertigen, als de discussiën nog niet gesloten zijn, en daarentegen de loftrompet te steken voor iemand of iets, wiens arbeid zich tot een enkel stukje of een paar recensiën bepaalde.’ Men ziet het, de grieve aangaande de opdragt wordt nog eens opgehaald, (het is ook niet aangenaam iemand zoo te hooren prijzen, van wien men zelf eigenlijk niets weet) maar nu in verband met een uitval, die al weder door geen enkel bewijs wordt geregtvaardigd. Wie is toch die ‘deze of gene,’ door Hartog zoo met eene enkele zinsnede ‘abgefertigt? De opmerkzame lezing van het boek had ons tot de meening gebragt, dat het oordeel des schrijvers over personen zoowel als over boeken den lof verdiende van onpartijdigheid, bescheidenheid en vrijmoedigheid; en wij verblijdden ons, toen wij bemerkten dat ook Prof. Prins zoo daarover dacht.
Zietdaar het een en ander opgegeven, waarom wij geen vrede konden hebben met de recensie van den heer Galenus en ons genoopt voelden protest in te leveren tegen zijn afkeurend oordeel. Naar allen schijn heeft de man het boek, waarover hij zoo minachtend spreekt, niet eens gelezen. Wij kunnen ten minste bezwaarlijk geloof slaan aan zijne verklaring, ‘dat hij geen bezwaar zou zien, dit zijn oordeel, des gevorderd, in bijzonderheden te staven.’
Zouden er dan geene gegronde aanmerkingen op deze Geschiedenis der Predikkunde gemaakt kunnen worden? Niemand zeker is dwaas genoeg om zoo iets te beweren. Maar wij moeten bedenken, dat wij hier eene eerste proeve ter beschouwing ontvangen. En wie het waagt zulk eene proeve te leveren en daarbij blijken geeft, dat hij zich niet dan na zorgvuldige, ijverige voorbereiding aan den arbeid heeft gezet, die heeft, dunkt ons, regt op eene naauwkeurige toetsing en billijke waardering van zijn werk. Wij danken den schrijver voor het goede, dat hij ons schonk; voor het merk-