kosteloos zouden ontvangen, en dit boek der boeken door dusgenoemde zendelingen, zoo mogelijk, tot alle volkeren zou gebragt worden.’
‘O, Johan!’ zoo ging zijn oom voort, ‘ik zou liever alle boeken en alles wat ik bezit missen willen, dan de kennis van het beilig bijbelboek, en zóó dacht uw zalig gestorven vader er ook over. Gij weet het zeker nog wel, hoe hartelijk hij op zijn sterfbed tot u sprak: ‘mijn lieve beste Johan!’ zeî hij, ‘ik ga nu sterven, en kan u niet veel nalaten; maar ik kan u toch den grootsten schat, die er op de wereld is, ter hand stellen,’ en toen gaf hij u dien mooijen bijbel, waaruit hij zoo dikwijls heeft voorgelezen, en terwijl hij zoo hartelijk uw (uwe?) hand in de zijne geklemd had, voegde hij daar zoo roerend deze woorden bij: ‘mijn kind! stel dien bijbel toch steeds op hoogen prijs: ziedaar uw eenige troost bij de droefheid des levens, uw eenig wapen tegen de verleiding der zonde, uw eenig licht in het uur van sterven.’ Hierop sprak zijn oom: ‘mijn jongen! vergeet het nooit, wat uw vader op zijn sterfbed gesproken heeft, en onthoud ook goed het versje, dat gij voor eenige dagen geleerd hebt:
Het is voor ons verstand de zon
En voor ons hart de levensbron.’
Kinderen! de schrijver van dit boekje stemt volkomen in met hetgeen die oom tot zijn neefje Johan gesproken heeft en voegt er nog bij, dat in den bijbel vele schoone geschiedenissen en gelijkenissen gevonden worden, waaruit hij ter uwer leering en waarschuwing, eenige voorbeelden met u beschouwen wil.
‘De Hemelsche Vader gebiede daarover zijnen rijken zegen!’
Met een dankbaar gemoed, zeggen wij het den eerwaarden Ds. Parson na: ‘De Hemelsche Vader gebiede daarover zijnen (Zijnen?) rijken zegen!’ Men kan het den kinderen niet genoeg en niet te dikwijls herhalen, dat de bijbel het boek bij uilnemendheid is, en blijven zal, zoolang Nederland zich niet zal schamen, in weêrwil van het spitsvondige redeneren der hedendaagsche Sophisten en Dageraadsmannen, luide te verkondigen, dat Jezus Christus de eenigste is in