worden; het kan nog lang duren eer dat is uitgemaakt, maar dat doet er niet toe. Tracht er inmiddels den geest van uwen chef uit te kennen en - want dit is de hoofdzaak, er naar te handelen.’ Zie, ik heb eerbied voor ieders overtuiging, maar 't is mij te hoog, hoe men naar het christelijk levensbeginsel leven kan zoolang de oorkonden verdacht zijn, uit welke men den Christus moet leeren kennen.
Doch wij kunnen het geheele boekje niet doorloopen. Uit volle overtuiging zeggen wij, dat er veel schoons en belangrijks in gevonden wordt; dat de schrijver, ver van de zaak alleen voor de regtbank van het verstand te willen brengen, integendeel het religieuse beginsel regt laat wedervaren, ja aan het verstand alleen, zonder heiligen zin, de bevoegdheid ontzegt om eene goede historische kritiek op de bijbelschriften toe te passen; dat al wat hij zegt in overeenstemming is met zijne woorden: ‘in 't laatste ressort vonnist niet de wetenschap, maar het leven, althans waar 't juist niet anders dan het leven geldt.’ Maar 't is ons op nieuw gebleken, dat men toch eigenlijk zonder het zelf te weten schuldig staat aan petitio principii, wanneer men zijne christelijke overtuiging alleen op zijne subjectiviteit bouwt en den historischen Christus der Evangeliën houdt voor een persoon wiens geschiedenis nog geheel en al moet gereconstrueerd worden, zal zij op genoegzame geloofwaardigheid kunnen aanspraak maken.
Al het besprokene behoort nu nog te huis op christelijk terrein; de schrijver gaat vervolgens over om te ontwikkelen hoe naar zijne wijze van zien de eigenlijke anti-christelijke dwalingen moeten bestreden worden, 't zij komende van den kant der letterkundigen, of der wijsgeeren, of der natuurkundigen. Krachtig en klemmend is wat wordt gezegd tegen het pantheïsmc en het materialisme, en alles zamengenomen is dit stukje - en dat is niet weinig gezegd - eene der allerbeste apologiën, die ons nog ter gunste der moderne theologie onder de oogen gekomen zijn. Indien die theologie, aldus spreekt de Schr. ‘in staat zal zijn om tot zuivering en voltooijing des levens bij te dragen, dan zal zij, naar de mate waarin zij dat doet, hare waarheid bewijzen en een blijvenden invloed hebben. En ik zou zeggen: daar is geen twijfel aan, of zij draagt tot het leven bij. Zij is immers geene theologische gril in 't hoofd van een enkelen uitgebroed, geen