Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
eens zijne aandacht begint te vestigen op de verbetering van het toekomstig lot der herstelde krankzinnigen die meer dan ieder ander schepsel, zeer te beklagen zijn en onze voortdurende ondersteuning naar het ligchaam en den geest behoeven, en dat de hooge regering zich aan deze zaak veel laat gelegen liggen, blijkt allereerst uit de in bovenstaande brochure opgenomen circulaire van Z. Ex. den minister van binnenl. zaken dd. 30 Oct. 1860, No. 170 aan H.H. Gedep. Staten. Met belangstelling hebben wij deze brochure gelezen, wier inhoud ons evenwel grootendeels bekend was en wel waard is meer algemeen gekend en verspreid te worden, opdat ons volk daardoor betere gedachten krijge van de pogingen die aangewend worden om het lot van waarlijk behoeftige natuurgenooten te verzachten. De bijgevoegde brief van den beroemden Engelschen geneesheer Dr. J. Conolly is inzonderheid van veel belang, vooral ook, omdat men daaruit zien kan, wat men in Engeland en Ierland voor deze ongelukkigen doet. In het waarachtig belang dezer zoo schoone zaak achten wij het van onzen pligt een paar citaten uit dien brief over te nemen en mede te deelen aan de lezers van de Vaderlandsche Letteroefeningen, opdat daardoor nog meer de bedoelingen der patronaten onder de oogen van het groote publiek komen. ‘Krankzinnigheid’ zegt de briefschrijver, ‘ontwikkelt zich in den regel zeer langzaam. Geruimen tijd voordat zij in haren waren aard kenbaar wordt, openbaart zij zich door een zonderling en ongeregeld gedrag, vlagen van ziekte, verstrooidheid of buitensporigheid. Deze eerste verschijnsels der kwaal die voor elken stand in de maatschappij hunne bezwaren mede brengen, zijn uitputtend voor eene familie die van de dagelijksche verdiensten der ouders moet bestaan; komen die verschijnselen dikwerf terug of zijn ze van langen duur, dan moet de familie zich meermalen het eene gerief na het andere ontzeggen; alles wat in huisraad of kleedij maar eenigzins kan gemist worden, wordt voor eene kleine som verpand om toch maar in de dagelijksche behoefte van den lijder te voorzien, terwijl intusschen ook de hulpelooze kinderen zorg vereischen en alle verantwoordelijkheid neêr komt op de geknakte vrouw, die zich het raadselachtig en ongeregeld gedrag van haren man langen tijd niet verklaren | |
[pagina 215]
| |
kan. Allengs echter wordt de ziekte te duidelijk om er zich in te vergissen en de arme krankzinnige na eenigen tijd in het werkhuis te hebben doorgebragt, wordt ten laatste naar het Asyl gezonden, terwijl zijne vrouw en kinderen ten laste komen der gemeente. Soms is de man in een paar maanden hersteld; dan houdt hij niet op om den hulpeloozen toestand van zijn gezin voor oogen te houden, hij heeft geene rust zoolang hij verhinderd wordt hen te helpen; en ten laatste in het volle bezit zijner rede hersteld zijnde wordt hij ontslagen. Wanneer hij de kleederen van het Asyl aflegt, is zijn oud haveloos gewaad, dat voor hem bewaard is, het eerste voorwerp waarop zijne aandacht valt. Dikwijls verbeeldt hij zich dat zijne beste kleederen gestolen zijn; hij kan zich niet meer herinneren op welke wijze hij ze kwijt is geraakt, althans hij gaat heen met zigtbare ergernis en wrevel. Dan keert hij of naar het werkhuis terug of hij zoekt onder de nederigste schuilplaatsen der ellende een ellendig verblijf. Hij heeft meer moeite om werk te vinden dan hij verwacht had. Immers hij is van zijn verstand beroofd geweest, en niet velen worden door zulk een ongeval aangemoedigd om den werkman in dienst te nemen. Behoeften, waar hij in het gesticht niet aan dacht, komen hem dagelijks kwellen. Kortom, hij is pas hersteld of hij staat weder bloot aan al de oorzaken die eene instorting te weeg brengen.’ Na de aanhaling dezer woorden dunkt het ons bijna genoeg gezegd te hebben tot aanbeveling en aansporing van het edele doel om herstelde krankzinnigne de behulpzame hand te bieden in het wegnemen van oorzaken die meestentijds de wederinstorting ten gevolge hebben en waarvan ook ons meer dan één geval bekend is. Ook de voorbeelden, medegedeeld door Dr. B.H. Everts, directeur en eerste geneesheer van het gesticht Meerenberg pleiten er zeer voor en leveren het krachtigst bewijs voor de noodzakelijkheid van Patronaten vooar herstelde krankzinnigen. Moge de ‘vraag aan den lezer’ waarmede de brochure besloten wordt een weêerlank vinden door geheel Nederland, moge zij rijpelijk overwogen en vooral toegepast worden door allen die eenigen invloed kunnen uitoefenen op werken van philantropischen aard, werken van waarachtige barmhartigheid die de schoonste gedenkteekenen heeten mogen, waarop de Nederlander trotsch | |
[pagina 216]
| |
kan zijn. Wij wenschen daarom de brochure, ter nadere kennismaking in veler handen, ook met het oog om als handleiding te dienen, tot het oprigten van nog meerdere Patronaten, waartoe het geïnserreerde reglement van het Leijdsche Patronaat ons zeer geschikt schijnt te zijn; en hiermede Gode bevolen!
Jesse. |
|