| |
De Vrouw in 't wit, door Wilkie Collins, Schrijver van ‘Het doode geheim.’ Uit het Engelsch door W.J. Mensing. 2 Dln. (Te) Amsterdam, (bij) P.N. van Kampen, 1861, In gr. 8vo. Prijs ƒ 6,90.
Dit boek heeft in Engeland en Amerika grooten opgang gemaakt, en reeds, naar wij meenen, in verschillende uitgaven het licht gezien. Wij twijfelen er bijna niet aan, of het romanlezend publiek ten onzent zal ook deze vertaling welkom heeten en met belangstelling ontvangen. Waaraan het dit gunstig onthaal te danken heeft, in een tijd, die op zoo menig voortreffelijk, en vrij wat degelijker gewrocht der engelsche romantiek roemen mag: het zal u, hoop ik, straks duidelijk zijn. Wij spraken reeds van degelijkheid; en inderdaad, indien diepte van opvatting en wereldbeschouwing, fijnheid van karakterteekening, ontleding en veraanschouwelijking der duizenderlei geheimzinnige roerselen van 's menschen daden, tot de hoogste en edelste schoonheden der dichtende kunst, der romantiek, moeten gerekend worden, dan kan dit werk geene aanspraak maken op eene plaats in de eerste rij. Die wondervolle, wonderschoone en nooit volkomen gepeilde wereld des gemoeds, des innerlijken levens, waarin alleen de lichtende fakkel der waarachtige kunst den weg wijst, die alleen voor het oog van den echten dichter open ligt en u alleen door hem kan worden verklaard en voorgeteekend; - deze wereld des gemoeds en des innerlijken levens wordt hier schaars betreden, niet verre althans dringt gij daarin door, en gij bespeurt wel zeer spoedig, dat het ook den schrijver veel meer om de uitwendige feiten, dan om de inwendige voorbereidingen en ontwikkeling dier feiten te doen is. Er is eene onvolkomene, eene onbeholpen kunst die, waar zij u het karakter en de gemoedsgesteldheid der personen teekenen wil, daarvoor geen an- | |
| |
der middel weet, dan telkens haar verhaal af te breken en zich in lange beschouwingen en dissertatiën te verliezen, ophelderingen en toelichtingen voegende bij een tafereel dat daaraan geene behoefte moest hebben, en door die behoefte van zijne onvolkomenheid en onnaauwkeurighei getuigt. Doch er is ook eene hoogere kunst, die niet noodig heeft voortdurend zich zelve
te commentariëren, die, met weinige lichtende trekken, u eene wereld van gedachten en gewaarwordingen onthult; die in den mond der personen zelven woorden legt, waaruit hunne gansche ziel u toespreekt, woorden die u peinzend doen toeven bij uwe lezing en nog eenmaal u zelven rekenschap afleggen van het reeds gehoorde en aanschouwde, waarover u andermaal een nieuw en toch zoo natuurlijk licht opging; eene kunst, in wier scheppingen de uitwendige feiten niet maar voor een goed deel gewrochten van toeval zijn, maar waarachtige en noodzakelijke openbaringen der bezielende ideeën, waarin en waardoor de gansche kunstschepping leeft en zich beweegt, en die voor alles moeten verstaan en begrepen worden, zal deze zelve op haar regten prijs worden geschat, in haar ware beteekenis doorzien. Maar er is daarneven eene andere kunst, voor wie de uiterlijke verschijning, de vorm, hoofdzaak is, die in eene juiste, evenredige en treffende groepering en voorstelling der feiten het voornaamste doel van haar streven ziet, en zich meer in de wereld der zigtbare werkelijkheid, des levens, beweegt dan in die des gemoeds. Een schitterend, verrassend, boeijend verhaal is voor haar het eerste en hoogste: de waarde en beteekenis der idee komt eerst daarna - indien nog maar daarna! - in aanmerking. Tot deze laatste soort van kunstwerken nu behoort de Vrouw in 't wit; en indien wij voor ons dit genre lager plaatsen dan het straks aangeduide, zoo willen wij evenwel gaarne erkennen, dat het zijn regt van bestaan heeft, als heilzaam tegenwigt tegen eene soms wat al te idealistische rigting, die gevaar zou kunnen loopen den vasten bodem der werkelijkheid, waarin ieder kunstwerk wortelen moet, te verliezen. En even volgaarne erkennen wij dat de Vrouw in 't wit, onder de voortbrengselen van dit kunstgenre, eene eervolle plaats inneemt.
In zijne voorrede vraagt de schrijver of het niet mogelijk
| |
| |
zou zijn, zijn boek te beoordeelen, zonder bij wijze van uittreksel, zijn verhaal over te vertellen? Hij acht, en met regt, dat door zulk oververtellen, 't welk uit den aard der zaak onvolledig en fragmentarisch wezen moet, beiden schrijver en lezers onregt geschiedt. Trouwens, bij welk verhaal wij zulk eene reproductie ook zouden willen beproeven, zeker niet bij dat, in de twee voor ons liggende deelen medegedeeld. Het zeer ingewikkelde weefsel is zoo kunstig zaamgevlochten en zoo innig verbonden, dat het losmaken van enkele deelen onmogelijk is; en eene dorre schets volstrekt onmagtig zou zijn om een denkbeeld te geven van den rijkdom en de veelvuldige afwisseling der gansche schilderij. In de wijze waarop de verschijning der Witte Vrouw steeds meer en meer in verband wordt gebragt met alle eoisoden en wendingen des verhaals, met alle verwikkelingen en ontknoopingen, tot dat die geheimzinnige figuur eindelijk het albezielend middelpunt der gansche geschiedenis wordt; - in deze geheele voorsteling heeft de schrijver zich een meester, een groot kunstenaar getoond. De belangstelling wordt geprikkeld en levendig gehouden door het geheimzinnige en fantastische aan de geheele persoonlijkheid dezer vrouw verbonden; hoewel zij toch niet enkel eene wonderlijke spookfiguur blijft, maar ons echt menschelijk medegevoel weet op te wekken. Overigens, ik geloof dat het fantastische en wonderlijke in dit verhaal wel wat sterk op den voorgrond treedt en tot digt aan de grenzen van het bepaald ongeloofelijke en mirakuleuse nadert. Hoe minder mirakelen nu in een roman worden aangetroffen, ja hoe minder schijn van mirakelen zelfs, hoe beter.
Het verhaal is, vooral in het eerste deel, bij uitnemendheid boeijend; hebt ge het boek eenmaal ter hand genomen, dan zult ge het noode nederleggen, en gespannen verwachting en nieuwsgierigheid zal u doen haken naar de oplossing, zonder dat ge het evenwel van u verkrijgen kunt onbescheiden te zijn en die oplossing te gaan zoeken, eer de schrijver den tijd gekomen acht ze u aan te bieden; - een overtuigend bewijs, dat de kunstenaar zichzelven en zijn werk, en daardoor ook u, meester blijft. Doch, hebt ge eenmaal het einde bereikt, is u eenmaal het raadsel onthuld, dan, ja dan gaat gij tevreden heen, maar zult
| |
| |
waarschijnlijk niet besluiten nog eens den afgelegden weg te betreden en het boek nog eens te lezen; - een overtuigend bewijs wederom, dat de magt die u boeide niet die was der idee, maar de toovermagt der schitterende verschijning, het verrassend spel der kunstig verwikkelde avonturen; dat minder uw geest dan wel uwe fantazie werd bezig gehouden. Maar om deze fantazie bezig te houden, wordt u een tafereel ontrold, dat in verscheidenheid en afwisseling, in kunstigen zamenhang en verrassende groepering, schitterende episoden, levendige schildering en ongedachte ontknoopingen, gerustelijk met de best geslaagde kunstwerken van dien aard mag vergeleken worden.
Ook de vorm, dien de schrijver voor zijn verhaal koos, is ongewoon. Beurtelings laat hij eene der voornaamste handelende personen, naarmate zij meer regtstreeks bij den gang der gebeurtenissen betrokken zijn, als verhaler optreden, waardoor het boek iets van eene verzameling van akten krijgt. De reden, die de hr. Collins tot regtvaardiging dezer keuze aanvoert, is nog zonderlinger dan de vorm zelve. Door zijn verhall alzoo te leggen in den mond der handelende personen zelven, beweert hij gedwongen te zijn om dat verhaal gedurig te doen voortgaan, en vond hij tevens meer gelegenheid om zijne personen in een nieuw licht voor te stelleu. Straks zegt hij: ‘Op deze wijze zal het verhaal door meer dan éénen getuige, en in beide gevallen met verhaal van een vergrijp tegen de wet in een geregtshof door meer dan éénen getuige, en in beide gevallen met hetzelfde doel: om de waarheid het duidelijkst en met de meeste juistheid in het licht te stellen, en den loop der gebeurtenissen in zijn geheel na te sporen, door diegenen, welke daarmede op elk volgend punt het naauwst in verband staan, woord voor woord verslag te doen geven van hunne ondervindingen.’ - Maar de romandichter is geen regter van instructie, en een proces-verbaal van een getuigenverhoor juist niet het eigenaardigst model voor eene literarische kunstschepping. Waartoe zulk eene wonderlijke poging om in de werkelijkheid te blijven? Kan een verhaal niet goed voortgaan, kunnen de personen niet behoorlijk van verschillende zijden worden gezien, tenzij de schrijver de toevlugt neme tot de vreemde fiktie om zich met zijne lezers
| |
| |
in eene regtszaal te verplaatsen, en daar, in den vereischten vorm, getuigenis der waarheid te laten afleggen, alsof de uitwendige, de materiëele waarheid der verhaalde feiten ons iets aanging, alsof wij daarnaar ooit vragen zouden: is het wezentlijk gebeurd! Wie bekommert er zich om of Walter Hartright, of Laura en Marianne, of Squire Fairlie, sir Percival en Anne Catherick en graaf Fosco ooit geleefd hebben en werkelijk hebben gedaan wat hier van hen verhaald wordt; indien zij maar werkelijk leven in uw gedicht, indien maar hetgeen zij daar verrigten de uitdrukking en het gevolg is van hun eigen innerlijk leven, indien zij maar waar zijn voor de regtbank der kunst, wat vermoeit gij u dan om een schijn van vreemde, van exoterische wezentlijkheid aan uw verhaal te geven, als schreeft gij eene kronijk? In plaats van dezen vorm als eene gelukkige nieuwigheid, waarvoor de schrijver dien blijkbaar houdt, te begroeten en aan te bevelen, zouden wij er veeleer tegen moeten waarschuwen. Vooreerst omdat hij - althans waar hij om zulke redenen gekozen wordt als hier - eene begripsverwarring aanduidt omtrent de eischen en voorwaarden der kunst; en ten anderen omdat bij dergelijken vorm, de eenheid van handeling en behandeling gevaar loopt; een gevaar, door den schrijver, dank zijn groot talent van verhalen en zijn meesterschap over den vorm, bijna geheel overwonnen, maar dat voor minder begaafden, dunkt mij, dreigend en noodlottig zou kunnen worden.
De vertaling is, als wij van den hr. Mensing gewoon zijn, goed en vloeijend te lezen; de uitvoering netjes en het vignet, bij vergelijking met de verfoeiselen die ons op dat gebied zoo dikwerf ergeren, fraai.
Δ |
|