waarvan de eene volkomen onverklaarbaar is en eene rol speelt, die aan de toovergeschiedenissen van voorheen doet denken. Het boekje is zeer onbeduidend en de handeling wekt zeer weinig belangstelling. Het beeld van den hertog van Reischstadt - de schrijver en vertaler hebben goedgevonden hem den titel van Napoleon II toe te kennen - het beeld van den hertog van Reichstadt is mat en flaauw, zoetsappig: het is de figuur van een ziekelijken, overspannen, schuwen en deemoedigen knaap, die alle zelfstandigheid mist en zich bijna door ieder leiden laat waarheen men wil. Indien het toch te doen ware geweest, om belangstelling te wekken voor den zoon van Napoleon, voor den jongeling, in de wieg als koning van Rome begroet, en later langzaam wegstervende in het paleis van den keizer van Oostenrijk, onterfd en zonder hoop voor de toekomst - dan waren er toch wel andere verwen op het paneel te brengen, dan de fletse en bleeke tinten, die ons thans vermoeijen, en waarover nog een nevel van bespottelijke en schier kinderachtige geheimzinnigheid ligt uitgespreid, die de omtrekken nog meer doen vervloeijen en den indruk van het geheel nog onbestemder maakt.
De schrijver heeft zich waarschijnlijk laten verleiden door het treurige, het dichterlijk-weemoedige - bijna had ik gezegd het tragische - in de geschiedenis van den hertog van Reichstadt gelegen; en gemeend dat die toestand op zich zelven hem elementen genoeg zou aanbieden voor een kunstwerk. Doch deze elementen moeten vooral in den persoon liggen, en waar deze flaauw en krachteloos en zonder leven blijft, daar kan hij, ook in den treurigsten toestand, wel medelijden, maar geene belangstelling wekken, geene stof leveren alzoo voor eene tragedie. De schrijver nu heeft zijne figuur, zijn held, niet weten te verheffen boven een zeer middelmatig peil, hem geen leven weten mede te deelen; en al de omhaal van nevenomstandigheden kan hem niet redden, maar doet slechts zijne innerlijke onbeduidendheid te meer uitkomen. Bovendien wordt ook het treurige en zoo genoemd tragische van den toestand des jongen hertogs zooveel mogelijk weggenomen, daar de schrijver er telkens op uit is om ons te zeggen en te doen zien, hoe uitnemend goed hij het aan het hof zijns grootvaders heeft; zoodat de hoofdpersoon