veel overeenkomst met de zich noemande uitverkorenen in onze kerk, die het u zeer kwalijk nemen wanneer gij zegt, dat andere menschen, die zij, als de Phariseër den Tollenaar, niet achten, ook wel zalig kunnen worden. Hoe het zij, dat gij den hond ziet, is geen noodzakelijk vereischte. Alleen is het van belang dat de boer en de wagen uwe aandacht niet ontsnappen. Geeft bovendien ook acht op zijn geroep, ik bedoel, het geschreeuw van den boer.
Nu ja, hij roept: Kool, kool, allemaal kool! Kool, kool, en anders niet!
Goed! en ziet gij nu ook de keukenmeid, die daar met baren witten boezelaar uit een der deuren schiet, als wil zij ons te kennen geven, dat er tegenwoordig ook dames wonen in deze Heeren-straat?
Daar behoeft zij ons om de waarheid te zeggen niet van te overtuigen.
Ik verlang ook slechts dat gij zult luisteren naar het gesprek, hetwelk zij aanknoopt met den boer.
Is dat zoo belangrijk?
Laat ons hooren!
Keukenmeid. Verkoop ue kool?
Groenboer. Toe je dienst, Grietje! Kool, kool, allemaal kool; kool, kool, en anders niet!
Keukenmeid. Zoo, en welke soorten hebt gij alzoo?
Groenboer. Witte kool, roode kool, savoije kool, bloem-kool, boeren kool; kool, kool, allemaal kool; kool, kool en anders niet!
Keukenmeid. Malle vent, met je kool, kool en anders niet. Ik geloof warempel dat je den gek met me scheert; jij met jou allemaal kool, denk je misschien de meid heeft geen oogen in haar hoofd? Er liggen immers meer boeken dan koolen op je wagen?
Groenboer. Boeken Grietje? Wat blief je? Ik heb kool, kool, allemaal kool; kool, kool en anders niet!
Keukenmeid. Maar kijk dan hier! (terwijl zij dit zegt duwt zij hem haastig iets van zijnen wagen onder den neus, dat ook wij voor een boek aan zouden zien) is dit dan geen boek?
Groenboer. Abuis Grietje, want dit is Kohlbrugsche kool; kool, kool allemaal kool; kool, kool en anders niet.
Keukenmeid. He! en wat is dat voor eene soort?