het niet gebeurt, is dan het publiek ook niet innig verachtelijk?
Maar dat is Goddank zoo niet! - Wel is na het verschijnen van Max Havelaar niet terstond het bestuur over en in onze koloniën hervormd, wel heeft men den schrijver van Max Havelaar niet terstond tot lid der volksvertegenwoordiging gekozen, wel heeft de gouverneurgeneraal in ruste, die Max Havelaar onregtvaardig behandelde, dezen niet ootmoedig om vergiffenis verzocht, wel heeft M.'s werk de Slijmeringen en de Droogstoppels niet vernietigd - maar heeft daarom zijn streven geene vrucht gedragen? Zoo veel oogen geopend, zoo zeel slapende honden wakker gemaakt, - zijt ge niet hoogmoedig, Multatuli, dat ge meer eischt! Sommige personen moogt gij verachten, maar het publiek niet; daartoe heeft het u geene reden gegeven; want gij hebt invloed geoefend, gij hebt verontwaardiging levendig gemaakt, gij hebt kracht geschonken aan de stemmen die zich reeds zoo dikwijls verhieven tegen het kwaad, en is men - wij weten het nog niet, maar hopen en vertrouwen het - is men thans op den weg der hervorming en der verbetering, dan hebt gij er krachtig toe medegewerkt, om het daartoe te brengen. Wat wilt gij meer in zoo korten tijd? Kunt gij zeggen, dat men uw Max Havelaar in Nederland alleen aardig gevonden, een mooi boek genoemd heeft? Moogt gij daarom het publiek verachten?
Maar gij zijt hoogmoedig, Multatuli! Ik moet het zeggen, hoeveel ik ook met u opheb. Gij zijt hoogmoedig, en zult door uwen waarlijk onverantwoordelijken hoogmoed schade doen aan de heerlijke zaak welke gij voorstaat. Gij vordert een wondereffekt van uwe bemoeijingen; gij vergeet, dat gij in eene verre van volmaakte maatschappij verkeert, maar vooral dat gij zelf verre van volmaakt zijt. Aan de uitwerking van uwe bemoeijingen ontbreekt naar uw oordeel iets of veel, en het komt zelfs niet bij u op, dat ook gij misschien daaraan wel wat schuld hebt; neen dat komt niet bij u op, maar het publiek is daarom in uw oog innig verachtelijk. Gij zijt hoogmoedig, en daarom verwart gij de heerlijke zaak welke gij voorstaat met de wijze waarop gij er voor ijvert; wie met den besten zin der wereld maar niet terstond en precies doen wat gij verlangt, behooren in uw oog daardoor reeds tot het verachtelijke publiek.