| |
Het Evangelie der Apostelen tegenover de twijfelingen en de wijsheid der wereld. Drie Leerredenen door P. Hofstede de Groot, Hoogleeraar te Groningen. (Te) 's Gravenhage, (bij) M.J. Visser. 1861. In gr. 8vo. 63 blade. Prijs ƒ 0,75. Jezus Christus, gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. Leerrede, uitgesproken te 's Gravenhage op Zondag 14 Julij 1861 door H.J. Spijker, Theol. Doct. en Predikant te Amsterdam. (Te) Amsterdam, (bij) Johannes Müller, 1861. In gr. 8vo. 32 blade. Prijs ƒ 0,30.
De leerredenen, waarvan wij de uitgave bij deze aankondigen, zullen waarschijnlijk vele lezers vinden. De namen der auteurs zijn algemeen bekend en beroemd; men kan verwachten dat zij niet ligtvaardig hebben toegegeven aan het dringend verzoek van vrienden, die wenschten het gesproken woord in druk te bezitten; zij zouden daaraan niet hebben voldaan als zij niet zelven overtuigd waren dat hun werk eene meer dan voorbijgaande waarde heeft. Zij weten te goed, dat niet alle preken, die met belangstelling, met stichting aangehoord worden, verdienen te worden gedrukt. - Onze tijd doet den christenleeraar geheel bijzondere eischen. Terwijl allerwege wordt gestreden over de godsdienst , zoo velerlei verschil van rigting, van denkbeelden en gevoelens de cbristenen in verdeeldheid brengt, terwijl de theologische stridvragen openlijkt, in de volkstaal, op populairen trant worden behandeld, ook dezulke die diep ingrijpen in het wezen des geloofs, terwijl niemand, die op eenige ontwikkeling aanspraak maakt, zich meer buiten dien strijd kan houden; - mag voorzeker thans minder dan ooit, de prediker zich tevreden stellen met het stichten zijner hoorders, hij moet leeren, inlichting geven omtrent de meest besproken, gewigtigste vragen, hij moet der gemeente dui- | |
| |
delijk aanwijzen en verklaren, wat dwaling en wat waarheid is. - Er zijn er velen in onze dagen, die zulke aanwijzing behoeven en verlangen. En van wie zou die eerder worden begeerd dan van mannen als professor de Groot en Dr. Spijker, die beide èn wegens hunne geleerdheid èn om hunne rijpe ondervinding, zoo teregt bevoegd geacht worden om een helder leerzaam oordeel uit te spreken over hetgeen tegenwoordig zoo veler christenen hoofden en harten vervult. - Beide sprekers hebben dan ook - hoe kon het anders? - de behoefte des tijds erkend en getracht die op hunne wijze te vervullen. - Tijdens de vergadering der Algemeene Synode zijn beide heeren na elkander voor de Haagsche
gemeente opgetreden; en beide werden aangezocht om hunne daar gehouden leerrede uit te geven. Prof. de Groot gevoelde één bezwaar tegen de aanneming van dat verzoek. De preek door hem in 's Hage uitgesproken, was namelijk de tweede van een drietal, 't welk hij in Groningen achteréén had gehouden, en dat in zijnen geest één was en met elkaâr een geheel uitmaakte. Dat bazwaar verviel toen hij besloot de drie preken alle te zamen voor den druk af te staan. - Zoowel dit bundeltje ald de leerrede van Spijker zal gewis aan velen zeer welkom zijn.
Wij hebben gemeend het werk van beide predikers in één artikel te kunnen bespreken, dewijl zij beide in de keuze van het onderwerp en de wijze van behandeling geleid werden door de gedachte aan de tegenwoordige gesteldheid van godsdienst en theologie in ons vaderland, en evenzeer zich ten doel stelden hunne hoorders gerust te stellen omtrent den uitslag van den stijd en te bevestigen in de liefde voor het christendom. Dat er evenwel nevens deze overeenkomst ook aanmerkelijk onderscheid in hunnen arbeid te bespeuren is, zal niemand bevreemden. 't Is bekend dat de Groningsche hoogleeraar, de overmoeide woordvoerder der Groninger school, wat zijne theologische zienswijze en begrippen betreft, vrij ver afwijkt van de rigting, welke de liberale Amsterdamsche predikant is toegedaan. Bovendien geeft ook reeds de opgaaf der door hen behandelde onderwerpen te kennen, dat zij niet eveneens denken en spreken over dezelfde zaak. Hofstede de Groot treedt op als bestrijder van de twijfelingen en de
| |
| |
wijsheid der wereld; Spijker daarentegen stelt zich buiten den kamp der verschillende partijen, en spreekt een woord van bevrediging en bemoediging ten behoeve van hen, die ‘wegens de teekenen der tijden met onrust en kommer zijn vervuld.’
Prof. de Groot behandelt in de eerste preek van zijn drietal Hand. I:8, en noemt daarnaar zijn onderwerp: de Evangelieprediking eene getuigenis omtrent Jezus Christus. In het eerste deel wordt de waarheid dezer stelling in het licht gesteld, en in het tweede aangetoond, dat hierin juist de wereldoverwinnende kracht der Evangelieprediking is gelegen. Wij lezen hier veel schoons en goeds. Belangrijk vooral is de geschiedkundige aanwijzing, dat overal waar de prediking in de christelijke kerk dit haar eigenaardig karakter verloor, waar zij de afkondiging is geworden van eene wet, de aanbeveling eener wijsbegeerte, of de instelling van eene kerk, zij ook krachteloos werd en niet behouden kon wat zij had gewonnen. De groote verdienste der Groninger school treedt ook hier duidelijk in het licht en wordt waardig gehandhaafd. De tekst van de tweede preek is Joh. VII: 25-27, en haar onderwerp: de twijfeling der wereld omtrent het Evangelie. Het doet ons leed aan dit stuk niet zoo grooten lof te kunnen geven. De hoogleeraar zegt in de voorrede, dat hij hier niet oordeelt wat men moderne theologie noemt. Twijfelarij is volgens hem de zucht om over alles twijfelingen op te werpen, en onder wereld begrijpt hij allen, die niet of nog niet vast in den Heer gelooven. Maar zal dan toch niet menigeen bij de voorstelling door den hoogleeraar van de wereld gegeven aan de moderne theologie hebben gedacht? Is het billijk, de gemoedelijke en wetenschappelijke bezwaren van sommige geleerden onder dagen tegen de historische geloofwaardigheid van de geschiedverhalen des bijbels geopperd, gelijk te stellen met de tegenspraak, de beschimping en den hoon, die de Heiland ondervond van zoo velen zijner tijdgenooten: Wij lezen hier: ‘Indien wij het Nieuwe Verhond raadplegen, zien wij, dat de hoogere of wijsgeerige critiek, gelijk zij heet, van onze dagen reeds zeer oud is, en het
haar moeijelijk zal vallen thans iets tegen het Evangelie in te brengen, dat niet reeds voor avhttien eeuwen is gehoord.’ Tegen dien uitval moe- | |
| |
ten wij protesteren. De critiek heeft niets in te brengen tegen het Evangelie en wil dat volstrekt niet; integendeel zij poogt juist het Evangelie zuiver te leeren kennen en te ontdoen van de onzuivere bijvoegselen en traditiën, waarmeê het vermengd is. - Prof. de Groot zelf erkent dit regt der eritiek, als hij zegt: ‘het is noodig, niet alles wat zich als waar voordoet, dadelijk als waar te vertrouwen; wij moeten ons oordeel opschorten, tot dat wij de zaak hebben onderzocht, en is dit geschied, dan nog vaak zeggen: ik weet het niet. Ook is dit alleen eigen bezit, wat wij ons zoekende en kampende, twijfelende en gissende zelve hebben verworven, niet wat wij anderen nazeggen. Erven kan men wel op het gebied der aardsche bezittingen, niet op dat des geestes, hier moet men alles door eigen studie en inspanning ervaren.’ Dat zijn schoone en ware worden, maar hoe stemt met zulk eene overtuiging de klagte overeen, die wij een paar bladzijden vroeger vernemen? ‘De twijfelingen der tijdgenooten van den Heer en der apostelen zijn herhaald, maar weinig vermeerderd. Alleen is er een nieuw voorwerp voor de twijfelzucht gegeven in de boeken des Nieuwen Verbonds. Niet alleen zijn deze, gelijk betaamt, vrijmoedig onderzocht, maar ook, gelijk onbehoorlijk is, uit de hoogte beoordeeld en vaak beschuldigd,’ enz. - Hoe kan de hoogleeraar zich ergeren aan die twijfelingen, (wij zullen de harde woorden: beschuldigen en verwijten, die even onjuist zijn als onbillijk, maar laten rusten) daar hij zelf hare matuurlijkheid en haar nut erkent? Immers zegt hij: ‘het Evanglie is iets zoo geheel eenigs en vreemdsoortigs in de wereld, dat het de twijfelarij opwekt.
Deze is als een gedurig hernieuwde storm of onweder, die vele verwoestingen aanrigten, doch ook de schadelijke dampen wegvagen. De benaauwde en drukkende lucht van kerkelijke regtzinnigheid, de heerschappij van den volkswaan van den dag, de inmenging der overheid wordt door die twijfelarij op den duur onmogelijk. Telkens worden nieuwe bezwaren ingebragt of oude herhaald; wat op vasten grondslag rust en stevig is opgebouwd, houdt zich staande, kaf, hooi en stoppels vliegen heen.’ Hoe hangt dit nu zamen met het overige, waarop wij gewezen hebben? Eindelijk nog ééne aanmerking, het is de iaatste op deze preek. Hofstede de Groot wil aantoo- | |
| |
toonen, hoe juist tegenover de twijfeling der wereld de grootheid uitblinkt van het Evangelie, en zijn eerste argument is: het Evangelie is groot, want het is Gode waardig. Die Godewaardigheid (eene zeer onbepaalde eigenschap, daar ieder ze natuurlijk denkt in evenredigheid met zijn eigen Godsbegrip) wordt hier bewezen daaruit, dat het Evangelie zwarigheden aanbiedt, welke de wereld niet kan oplossen, dat het veel duisters bevat. Dus de onbegrijpelijkheid een bewijs voor de Godewaardigheid. Gredo quia absurdum est.
De derde leerrede heeft tot thema: de verwerping van het Evangelie door de wijzen der wereld, eene reden van dankbaarheid voor ons aan God; - en tot tekst Lukas X: 21-24. - Niet alleen de hoofdzaak maar ook de verdeeling is geheel ontleend aan den tekst, - hetwelk wij als eene verdienste aanmerken; terwijl wij bovendien gaarne erkennen deze preek met groot genoegen gelezen te hebben en te beschouwen als een uitmuntend stuk. Wij misten hier ook hetgeen ons in de voorgaande rede hinderde, aangezien hier het Evangelie eigenlijk van de godsdienstige en moreele zijde en niet enkel historisch wordt voorgesteld. De vijanden die hier bestreden worden zijn dan ook niet dezelfde, die ter sprake gebragt worden in de tweede preek. - Wat het drietal in zijn geheel betreft; het brengt ons op nieuw het aanmerkelijk verschijnsel voor den geest, dat professor de Groot, eenmaal de vurigste bevorderaar van het vrije onderzoek, de onvermoeide kampvechter voor de bevrijding der godsdienst uit de boeijen van het kerkelijk leerstelsel, de aanvoerder der liberale godgeleerden; thans de stem verheft tegen de vrije wetenschap, optreedt als verdediger van het gezag des bijbels en zich beklaagt over hen, die in de vrijzinnige rigting wat verder gaan dan hij.
Dr. Spijker houdt zich buiten de polemiek, hij wil degenen die zich bekommeren en bozorgd maken over de hedendaagsche verdeeldheid onder de christenen een woord van geruststelling doen hooren. Hebreën XIII: 8 is zijn tekst, en het thema der preek: de onveranderlijkheid en onvergankelijkheid van het christendom, blijkbaar in Christus. Hij stelt vooral in het licht, hoe de meeningen en denkbeelden der menschen omtrent den persoon en de verdien- | |
| |
sten des Heeren, omtrent de waarheid door hem verkondigd en omtrent het geestelijk heil door hem aangebragt, gedurig aan veandering onderhevig geweest en afgewisseld zijn zoolang de christelijke kerk bestaat; maar dat daarom toch de Heer zelf, de waarheid en het heil in geenen deele zijn veranderd. Het is van belang het onderscheid wel in gedachten te houden tusschen het subjectieve en het objectieve zijn der dingen. Daardoor kan men alleen kalm toezien op den strijd en zijn geloof ongeschokt bewaren. Duidelijk en klaar is de geheele ontwikkeling van het onderwerp. De eenvoudige schoone stijl is boeijend, terwijl menige gewigtige opmerking de belangstelling van den lezer verhoogt. De prediker mengt zich niet in den strijd, maar verbergt evenmin angstig zijne gevoelens. Rondborstig spreekt hij het uit, dat hij een voorstander is van het vrije onderzoek ook in de godsdienst. Laat ons eene proeve meêdeelen. De schrijver van den brief aan de Hebreën is onbekend, doch zegt Spijker: ‘zijn wij in waarheid vrij, vrij van alle banden van menschelijk gezag, dan hangt voor ons de waarde van het geschrift niet van den naam des schrijvers, maar van zijnen inhoud af; want daaruit moet het blijken, of het heilig en onveranderlijke woord Gods, hetwelk de waarheid is, ons daarin wordt meêegedeeld. Als historisch gedenkschrift waarderen wij den hrief, om dat wij daarin de getuigenis lezen van hetgeen in den leeftijd, die aan de eeuw der apostelen is opgevolgd,
zij welke het naaste waren aan hen, die den Heer Ohristus zelven hadden gehoord, geloofden en leerden aangaande Ohristus, zijne verdiensten en het door hem aangebragte heil. Voor ons godsdienstig geloof nemen wij uit dezen brief gaarne over, hetgeen ons in overeenstemming met den geestelijken zin van het Evangelie, zij het ook onder joodsche vormen, welke niet meer zijn van onzen tijd, herinnerd en geleerd wordt van de voortreffelijkheid des Evangelie's, de duurzame waarde des christendoms, de eenheid des waren geloofs en de heiligende strekking der apostolische prediking.’ - Doch genoeg, wie belang stelt in het christendom, zal hier veel vinden wat hem goed is voor verstand en hart beide; wie deze preek met aandacht leest, zal zeker nut daarvan trekken. Wij wenschen dat zij in veler handen komen! |
|