Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
een welverdienden naam. Zij zijn eenvoudig, en zoo doortrokken van een echt godsdienstigen geest, dat wij naauwlijks andere kennen, welke we even gaarne in de handen des grooten publieks zien. Doorgaans bevatten zij in zeer aangenamen vorm eene soort van morale en action, welke uit den aard der zaak op de harten der eenvoudigen meer invloed moet uitoefenen dan zedekundige vertoogen kunnen uitwerken. De verzameling welke wij thans aankondigen is lang niet van het minste dat wij van den vruchtbaren schrijver lazen. Wij laten de argumentatie welke de kern der verhalen uitmaakt op hare plaats. Al twijfelen wij niet aan het bestaan van God, en al gelooven wij met den schrijver en den vertaler, dat die God acht slaat op der menschen daden, de zonde straft en de deugd beloont - wij zijn ongeloovig evenzeer ten opzigte van den vinger Gods, welken de legende het mene tekel op de wanden van Belsasars paleis laat schrijven, als van elke andere vertooning van den vinger Gods welke in de bestaande orde van zaken ingrijpt. Tegen de argumentatie pleit ook dit, dat tegenover zoo vele feiten welke moeten bewijzen: dit is de vinger Gods, die de deugd beloont en het kwade zijne straf doet ondervinden, schier even zooveel andere staan, welke ons tot de gevolgtrekking zouden moeten brengen, dat God niet altijd acht slaat op der menschen daden, niet altijd de deugd beloont, niet altijd het kwade straft. - Daarom - wij zijn geen groote voorstanders van de vinger-Gods-theorie, door von Horn in deze verhalen geromantiseerd; eene eenzijdige empirie kan op deze wijze tot geloof brengen, doch op dezelfde wijze langdurige ondervinding en naauwkeurige observatie tot ongeloof. Maar, zooals we zeiden, wij willen die argumentatie op hare plaats laten, en verschil van opinie kan ons neit weêrhouden om hulde te brengen aan den goeden geest die in deze verhalen heerscht. De vertaler heeft zich over 't algemeen goed van zijne taak gekweten. Hier en daar was hij minder gelukkig, o.a. op pag. 47, waar wij ons in één volzin aan verscheiden dingen ergerden. Men leest daar: ‘de geheele policie was op den been, maar de booswichten wisten zich zoo goed te | |
[pagina 13]
| |
verbergen, hunne stukken waren zoo sluw en voorzigtig gespannen en berekend: dat men er zich over verwonderen moest (,) en de policie, die zich gedurig bespot zag, bijna tot wanhoop verviel.’ De uitgave is van de heeren Binger en dus keurig, maar zij is wel wat duur, ten minste wanneer men ze met de Guldens-editie van Thieme vergelijkt. D. |
|