verzocht hij eenen innigen vriend om met hem in de kamer te slapen en te onderzoeken door welk soort van geheime bezoekers zijne kleedingstukken zoo vreemd weggenomen werden. De vriend stemde hierin toe, en nam volgens afspraak zijnen intrek in de spookkamer; en ziet! toen de klok één uur sloeg, stond de ongelukkige baronet, die zeer stellige bewijzen gegeven had, dat hij vast sliep, van zijn bed op, stak de kaars aan, deed de deur open en verliet de kamer. Zijn verwonderde vriend volgde hem, zag hem achtereenvolgens verscheidene deuren open doen, door verscheidene gangen de open plaats overgaan, en eindelijk de mestvaalt bereiken, waar hij zijn hemd uittrok, en het, door middel van eenen mestvork, er in begroef. Dit werk volbragt hebbende, zonder den vriend te hebben bemerkt, die er bij stond en zeer goed zag dat hij in zijnen slaap wandelde, keerde hij vervolgens naar huis, sloot zorgvuldig al de deuren en deed zeer goed het licht uit, ging weder naar bed, alwaar hij den volgenden morgen wakker werd, en als naar gewoonte. zonder zijn hemd aan te hebben.
De verwonderde ooggetuige van dit zonderlinge tooneel, in plaats van den slaapwandelaar te verwittigen van hetgeen plaats gehad had, verzocht dat er den volgenden nacht een medgezel bij hem zoude blijven, om zoodoende werkelijke getuigen te bezitten van de ontdekking die plaats zoude hebben; doch dezelfde zonderlinge gebeurtenis vernieuwde zich weer, zonder de minste verandering.
De twee getuigen verhaalden wederkeerig alles wat zij gezien hadden aan den baronet, die alhoewel in het eerst zeer onwillig het te gelooven, duidelijk overtuigd werd, toen hij naar de mestvaalt ging en zeer veel dozijnen hemden ontdekt werden, hoewel er vermoed werd, dat de anderen door een der noodhulpen weggenomen waren, die deze ongewone linnenkast ontdekt had, en waarschijnlijk den schat aangezien had voor eenige gestolen goederen, aldaar door eenen dief verborgen, en het als eene wonderdadige wijze beschouwde om zijne eigene kleederenkamer te vermeerderen.