Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Herfstlied, door F.F.C. Steinmetz. Wie noemt mij schooner dagen Dan als het loover geelt Op 't veld, in woud en hagen, En als de koolhaas speelt? Wie maalt mij schooner luchten Dan die Oktober schept, Waarin gij keur van vruchten En zoete druiven hebt? Ik ken geen schooner dagen Dan die het najaar biedt, Wanneer m' in woud en hagen De bladen vallen ziet; [pagina 399] [p. 399] Dan mengen zich de kleuren Van bruin en groen te saêm, En in de najaarsgeuren Haalt men een krachtige' aêm. De dagen van 't voorleden En al wat is geweest Herroept het somber heden Voor onzen stillen geest; Al wat ons vroeger smartte Of stof tot blijdschap gaf Rijst dan weêr op in 't harte Als uit een sluimrend graf. Een straal van 't zachte maanlicht Die breekt door 't graauwe zwerk En neêrdaalt op ons aanzigt Werkt dan op ons zoo sterk: Dan leven wij de jaren Der kindschheid nogmaals door, Hervoelend wat we waren En wat ons ging te loor. De lange najaarsdraden, Die zwieren door het bosch En hechten, langs de paden, Op bloem en kruid en mos, Herinn'ren ons de stonden Van blijd'ren levenstijd, En al wat we ondervonden In 's levens ernsten strijd. o, 't Is een tijd voor 't harte Dat op iets heiligs doelt, Waarin het vreugd en smarte Met dubble fijnheid voelt; Waarin het doel des levens Ons klaarder schijnt dan ooit, En 'ts geestes kracht zich tevens Naar 's ligchaams sterkte plooit. [pagina 400] [p. 400] Dus voel ik in de dagen Waarin het loover dort, Dat, na de wintervlagen, Met pracht herboren wordt. Ik ken geen schooner dagen Dan die Oktober biedt; En schooner veld en hagen Dan 's najaars ken ik niet! Aarle-Rixtel. Vorige Volgende