stond hij van zijn leger op, stak zijne lamp aan en beproefde te lezen. Hij nam een boek, sloeg het op en las 't eerste 't beste hoofdstuk, dat voor hem lag: het was de geschiedenis van de stichting van het klooster van Beauregard.
Met uitvoerige woorden, berigtte het verhaal hoe eens de edele heer Hugo Long Legs op de plaats, waar zich later het klooster van Beauregard verhief, een sterk slot bezat, waarin hij met zijne paarden en dienaren woonde; onder deze laatste bevond er zich een, Bogger genaamd, die een uitvaagsel van godslasterlijkheid en ruwheid was. Ofschoon hij in het Beloofde Land de wapenen voor eene heilige zaak had gedragen, was hij toch een spotter en beschimpte alle heiligen - ja, - de hemel vergeve ons dat wij zoo iets verhalen - de allerheiligste Maagd Maria.
Ondanks deze slechte hoedanigheden, dronkenschap en uitspattingen van allerlei aard, was Bogger de lieveling van zijn' heer.
Op zekeren avond, ontmoetten zij een jong meisje, dat naar Arlon wilde gaan, om zich daar in een klooster den heiligen bruidegom toe te wijden. De aangename zachte trekken van het schoone gezigtje deden den jongen Hugo zoo ontvlammen, dat hij eerbiedig groette en de vrome maagd naoogde.
Over Bogger's trekken vertoonde zich een duivelsche glimlach, toen hij de schoonheid van het meisje en de verwarring van zijn' heer bespeurde. Hij ijlde het voorbijgaande meisje na, en verzocht haar, hem te zeggen, waar zij heên ging.
Zonder omwegen deelde zij hem haar voornemen mede, en hoe langer Hugo, die er bijgekomen was, haar aanhoorde, zooveel te heviger klopte zijn hart, en zooveel te meer werd hij door hare bekoorlijkheid betooverd. Toen zij wilde voortgaan, zeide Bogger tot haar, dat zij het niet wagen moest, alleen en zoo laat in den avond over den openbaren weg te gaan, daar de streek zeer onveilig was. Tevens bood hij haar aan, op het slot van den heer Hugo Long Legs te komen, waar zij den nacht zoude kunnen doorbrengen, om daarna den volgenden morgen in zekerheid verder te reizen. Het onervaren meisje nam den voorslag aan.
Niemand vernam ooit wat er uit het arme offer van Bogger's laagheid en Hugo's hartstogt geworden was; men begroef