Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
Iets over den katoenhandel.Welken invloed zullen de verwikkelingen in Amerika op den katoenhandel in Engeland hebben? Deze opmerking waarbij de nijverheid het grootste belang heeft is voor Groot-Brittanje eene levensvraag geworden; 'tis niet sedert gisteren of eergisteren dat men hieromtrent vrees koestert, men stelde zich echter het gevaar wel als mogelijk maar toch zoo ver verwijderd voor, dat het volstrekt niet te voorzien was, wanneer dit zou gebeuren. De gedrukte spanning waarin Amerika echter op dezen oogenblik verkeert, heeft den sluijer doen vallen; het betreft hier niets minder dan het aankweeken der katoenplant, en van de middelen om Engeland aanhoudend van deze kostbare vezels - zoo algemeen in gebruik - te blijven voorzien. Wie had zich kunnen voorstellen, dat de bloei van zulk een reusachtigen tak van nijverheid, waarvan de voortbrengselen voor al de verschillende volkeren zoo nuttig en noodzakelijk geworden waren, van het al of niet vrijmaken der slaven zou kunnen afhangen? Wie had slechts één oogenblik kunnen veronderstellen dat Engeland, het land dat er het meest belang bij heeft, deze indrustrie die ‘het merg van zijn gebeente uitmaakt’ en door iedereen in de verst afgelegen deelen van den aardbol uitsluitend als een Engelsch handelsartikel werd beschouwd, aan de meest wisselvallige kansen zou kunnen overlaten. In den laatsten tijd hebben er echter op het veld der staathuishoudkunde en der staatkunde groote veranderingen plaats gehad. Frankrijk heeft door zijne jongste handelsverdragen met Engeland, vele belangrijke voordeelen verplaatst, voor de toekomst zaden van evenwigt gestrooid voor den fabriekarbeid, en den toegang opengesteld tot het in praktijk brengen van veel nieuwe zaken waarvan men tot hiertoe naauwelijks droomde, en die men zeker nog niet verwachtte; het heeft aan de herhaalde aanzoeken van kundige lieden gevolg gegeven; door de volken die het meest van de hierboven gemelde algemeene voordeelen genoten hierin te betrekken heeft het zijn eigen belang bevorderd, het zijn voordeelen die nu nog naauwelijks worden opgemerkt, maar zich weldra, vooral in Engeland, zullen doen gevoelen. | |
[pagina 162]
| |
De jongste gebeurtenissen in Italië hebben de kaart van Europa veranderd, het belastingstelsel en het vak van nijverheid op het schiereiland zijn daardoor in een vrijzinnigen geest gewijzigd geworden. Spanje heeft op het veld van algemeene welvaart eene belangrijke schrede voorwaarts gedaan; dáár waar het verbruik door oude tolheffingen was belemmerd, waar van de opbrengst van den grond aan de schatting der tienden, aan willekeurige en ondraaglijke wetten onderhevig, moest worden voldaan, daar zal de aarde meer vruchten opleveren, de welvaart zal met de behoeften der bevolking toenemen en de mogelijkheid hierdoor geboren worden om de voortbrengselen der nijverheid aan den man te brengen. De stralen van die zon waardoor slechts twee of drie punten der wereld verlicht werden, zullen nu ook andere gedeelten beschijnen, die zoowel door aardrijkskundige ligging als door de natuurlijke gesteldheid van den grond het voorregt kunnen smaken om zich bewerktuigde voorwerpen tot lagen prijs te verschaffen. Even als het geen doorgaande regel is dat het land hetwelk de grondstof levert, met uitsluiting van alle andere, daaruit allerhande artikelen zou moeten vervaardigen, even onwaar is het, dat hoewel Engeland door een zamenloop van omstandigheden wat nijverheid betreft den toon geeft, het zich daaromtrent een bijzonder regt zou mogen toeeigenen. De aanmatigingen van Groot-Brittanje, nog eenigzins te regtvaardigingen wat het vak van metalen betreft, zou die niet kunnen volhouden waar de fciten spreken aangaande het verwerken van katoen, als men een overzigt der tarieven gaf van alle plaatsen in Europa waar men aan dit voortbrengsel behoefte gevoelt. Deze vraag zal naar alle waarschijnlijkheid weder worden behandeld en beslist in een vrijzinnigen geest. Eene andere reden ter versterking van dit bewijs is dat men in België, in Zwitserland en in Duitschland een belangrijken sprong heeft gemaakt in het verbeteren der stoomwerktuigen, spinmachines enz. die bij het bewerken van het katoen de hoofdrol spelen, en deze werktuigen worden door die streken veel goedkooper dan door Frankrijk, bijna even goedkoop als door Engeland verschaft. Als Italië eenmaal vereenigd en tot rust zal zijn gekomen dan zal men ook daar spinnerijen zien verrijzen, zoo als dit | |
[pagina 163]
| |
nu reeds plaats heeft in Lombardije op de grenzen van Zwitserland, en de balen katoen zullen uit die havens even goedkoop worden uitgevoerd als nu van de kusten van Engeland. Het onderscheid in den prijs van handenarbeid en andere algemeene uitgaven is veel minder hoog opgevoerd dan in het vereenigd koningrijk en dit zou de vermeerdering van den uitvoer, indien die bestond, nog doen toenemen. Is de ligging van Italië voor 't overige niet bijzonder gunstig om uit Egypte zeer goedkoop katoen te krijgen? Engeland zal zich aan deze verplaatsing moeten gewennen. Het is wel waarschijnlijk dat alle pogingen van welken aard ook om het in 't algemeen de loef af te steken, schipbreuk zullen lijden, het moet zijne koloniën voorzien, zijne scheepsmagt onderhouden, renten van zijn geld trekken, voedsel aan zijne eerzucht geven; als echter de handelsvrijheid en de staatkundige toestanden mede werken, dan zal men over groote kapitalen kunnen beschikken en elke landstreek zal langzamerhand voor zijne eigen behoefte gaan zorgen. Er is nog eene bedenking die op het gebied van deze nijverheid veel afdoet, namelijk, dat er in den laatsten tijd op het gehalte en de deugdelijkheid van het Engelsche frabrikaat nog al veel valt aan te merken. De ‘madapolans’ de ‘shirtings’ de ‘long cloths’ (stukken wit katoen) en andere goederen die men twin tig of dertig jaren geleden naar de Oost zond, waren van eene veel betere soort en duurden veel langer dan dezelfde artikelen waarvan de markt tegenwoordig wordt overstroomd, onder dezelfde benaming en van dezelfde merken voorzien. Eene zekere stof ‘americane’ genaamd, bestaande uit eene soort van ruw ongebleekt katoen, dat het Egyptische gouvernement ook te Caïro deed vervaardigen, was toen zeer gewild, maar de goede eigenschappen en de deugdzaamheid die men daaraan toeschreef, zijn nu alleen bij overlevering bekend en dit strekt den fabriekanten van onzen tijd die er slechts op bedacht zijn om goedkoop te leveren, tot schande. De echte Engelsche stelregel: ‘het beste artikel is dat, wat zoo goedkoop mogelijk verkocht kan worden,’ was aan de orde van den dag en werd op groote schaal toegepast, maar men moet erkennen dat er in dit gezegde, waarmede de fabrikanten hunne te groote hebzucht zoeken te bemantelen, weinig ware menschenliefde schuilt. Barnum die groote | |
[pagina 164]
| |
zwendelaar zou het niet beter hebben kunnen uitdenken; men moet echter om sommige Engelsche fabrikanten regt te doen weêrvaren in 't midden brengen dat zij niet uitsluitend te beschuldigen zijn, van den voorslag tot die gewetenlooze veranderingen gedaan te hebben. Wel zijn zij niet vrij te spreken van aan weinig naauwgezette zaakwaarnemers het oor te hebben geleend, maar het is zoo aangenaam om aan 't eind van 't jaar een grooten inventaris onder de oogen te krijgen, zonder daarbij veel gewaagd te hebben. Het waren eenige inwoners van den Levant zelve, die van de fabriekanten stukken katoen wilden hebben, met eene minder groote hoeveelheid draden in een vierkanten duim, meer ‘gepapt’ of opgemaakt en minder in breedte en gewigt, dan de gewone maat door het gebruik in de winkels of bazaars van Caïro en Constantinopel aangenomen. Het gelukte aan eenige joodsche ‘commissionairs’ om van een der oudste huizen van Manchester, klosjes garen te verkrijgen die drie honderd el moesten bevatten, maar waarop zich werkelijk slechts twee honderd el bevond. Heeft men niet gezien dat duizende vaartuigen in gevaar verkeerden en rijke ladingen verloren zijn gegaan omdat men vertrouwde op ankers en zoogenaamd beproefde kettingen, die het echte merk droegen en als zoodanig verkocht waren, en men deze voorwerpen zoo uitstekend bewerkt geloofde, dat elk Engelschman daarop trotsch kon zijn? Verre zij het daarom van ons, om geachte en soliede handelshuizen, die er nog bij honderden gevonden worden en zoowel om hun langdurig bestaan, als om hunne onbekrompen handelingen onze achting verdienen, daaronder te willen rangschikken. Wij hopen dat het kwaad niet aanstekelijk moge zijn. Misschien zal een zweem van vreemde, maar dan ook van eerlijke mededinging voldoende zijn om den fabriekanten hun waarachtig belang, zoo niet hun pligt te doen inzien. Daar waar men zich uitsluitend met den landbouw bezig houdt, kunnen niet ter zelfder tijd fabrieken bloeijen. Wil men zich hierop toch toeleggen, men zal slechts gedeeltelijk zijn doel kunnen bereiken, altijd ten koste van dat, wat zijne grootheid uitmaakt, en in gedurigen strijd zijn met de meerdere kennis en geestkracht der groote fabriekanten. De nijverheid wint echter overal veld en dit moet ook zoo zijn, | |
[pagina 165]
| |
het evenwigt wordt trapsgewijze hersteld, zij wordt weder waterpas of komt even als het water op hare ware hoogte; door belangrijke ondernemingen wordt de weg geopend om niettegenstaande den afstand, de kosten van vervoer en van handenarbeid, er toch nog voordeel bij te vinden om over zee duizende bewerkte artikelen weêr naar die zelfde streken te brengen die daartoe de grondstof hebben opgeleverd. Wat zou het hinderlijk en lastig zijn als die ruwe stof, die een gedeelte der aarde oplevert, niet overal kon worden heengevoerd waar men die noodig heeft, of waar de nijverheid er naar vraagt! Stellen wij eens voor een oogenblik dat de Vereenigde Staten alleen koren voortbragten, en de uitvoer van deze plant alleen onder den vorm van meel geoorloofd was; wat zou daaruit voortvloeijen? Het meel maakt het grootste bestanddeel van onze voeding uit; de navraag zou oneindig zijn; daar het vruchtgevende land op zulk een aanzienlijken en regelmatigen uitvoer zou kunnen rekenen, zou het voor eigen verbruik slechts weinig behouden. Het winstbejag zou ook tot veelvuldige vervalschingen, die onze tegenwoordige verordeningen niet altijd bij magte zijn tegen te gaan, aanleiding geven. Door het monopolie zou er meer voortgebragt worden en de verbruikers zouden er toch schade bij lijden. Dit komt echter bij deze vraag nog niet 't meest in aanmerking; het regt van den sterkste, de behoeften van het oogenblik, veel andere omstandigheden brengen soms eene geheele omkeering in de bestaande orde van zaken te weeg. Niets is bestand tegen dien, tegen de staathuishoudkunde aanbruischenden stroom, die door verschillende belangen ontspringt en weder in zijn vaart wordt belemmerd. Wij zouden hieromtrent sterk sprekende voorbeelden kunnen aanhalen uit de geschiedenis der eerste betrekkingen tusschen de Oost-Indische bezittingen en de hoofdstad van Groot- Brittanje, der eerste stappen die de Vereenigde Staten van Amerika hebben gedaan in de fabelachtige loopbaan die zij zich geopend, ten opzigte der landen die zij ontgonnen en vruchtbaar gemaakt hebben; hierbij willen zij steeds hun rijkdom vermeerderen, door van alle behoeften door de beschaving in 't leven geroepen partij te trekken. In Engelsch Indië wilde de hoofdstad, die het ware belang en den bloei | |
[pagina 166]
| |
der veroverde volken slechts als bijzaak beschouwde in ruil tegen de groote voordeelen die zij aan de Indiesche compagnie had verleend, de onmetelijke hulpbronnen die de nieuwe bezittingen haar opleverden, aan de ontwikkeling der Britsche scheepvaart en aan den bloei der pas ontluikende fabrieknijverheid dienstbaar maken. Het katoen dat in de landbouwende streken van Bombay, Surate en Madras werd aangekweekt, kon van toen af niet meer in Azië bewerkt worden. Het werd naar Liverpool ingescheept, van waar het verder naar de fabrieken van Lancashire en Yorkshire vervoerd werd. Het kwam onder dezelfde Engelsche vlag terug en de zelfde ‘Hindoes’ die met hun zweet de velden hadden bevochtigd waarop de katoenplant groeide, werden daarmede in den vorm van verschillende stoffen gekleed. Aan dezen katoenhandel, die onder de regering van George III nog weinig te beteekenen had, maar later zulke reusachtige vorderingen heeft gemaakt, hebben Liverpool, Manchester en meer andere steden hun opkomst te danken. Toen was er niet aan mededinging te denken. Aan geene enkele natie was het veroorloofd onmiddelijk met het land dat de grondstof leverde te onderhandelen. De Engelsche fabriekanten die het zeer ver in de praktijk hadden gebragt, legden er zich waarschijnlijk met allen ijver op toe, om zoo veel hun goede smaak en hun winstbejag dit toeliet, aan de eischen der verbruikers te voldoen; dat zij hierin echter niet altijd slaagden zien wij uit den bijval dien de Zwitsersche, Fransche en eenige fabriekaten van het vasteland te beurt vielen, die als door tooverij op de Engelsch-Indiesche markt kwamen, toen deze voor de vreemde vlag geopend werd. Deze staat van zaken die een weinig van de begrippen van vrijen handel der Engelschen van den tegenwoordigen tijd verschilde, duurde zoolang als er eenige baatzuchtige, knellende bepalin gen der Indiesche maatschappij bestonden, die verdeelde, bijeen trok, geld inkasseerde, den oorlog verklaarde en vrede sloot al naar het haar goed dacht. Toen alle leenroerige verpligtingen die de hoofdstad aan deze eenige hoewel ondergeschikte magt verbond, waren opgeheven, toen de koophandel en de nijverheid van deze rijke bezittingen van alle boeijen bevrijd waren, toen werden de Indiesche havens voor elke vlag, voor elk voortbrengsel opengesteld. Heden ten | |
[pagina 167]
| |
dage is de ‘John's company’ slechts bij overlevering bekend, men spreekt er van als over de reusachtige dieren der voor wereld, en op deze gouden eeuw van handels-voorspoed is de praktische en wijze regeling van koningin Victoria gevolgd. In de Vereenigde Staten hadden bijna dezelfde gevolgen door verschillende oorzaken plaats. Azië, dat oude wondervolle land, had reeds het toppunt van zijn luister overleefd, toen het tot zijne schade kennis maakte met de ‘middelen ter beschaving’ der christen volken. Er had verval plaats, maar 't was een teruggang door een schitterend verleden voorafgegaan, en er waren nog vele overblijfselen van kunst in den meest edelen zin van 't woord, bewaard gebleven. De Nieuwe Wereld had in tegendeelgeen verleden, geene geschie. denis, geene kunsten, geene letterkunde; alles bepaalde zich bij dagelijksche worstelingen met rood-huiden, die de hervormers, eensklaps op dit nieuwe halfrond aangekomen, tot elken prijs wilden uitroeijen. De eerste blanken die het waagden de ontdekkingen van Christoforus Colombus en van Vespusius voort te zetten, waren zoo veel als jagers of boogschutters die niet veel om schoone kunsten gaven, noch eerbied hadden voor het eigendomsregt van den naasten. Maar om in 't noodige levensonderhoud te voorzien, moest men het land wel ontginnen en bebouwen, naderhand werden die vrije kusten door Europesche landverhuizers bevolkt, die op de inboorlingen veel invloed uitoefenden; uit den overvloed der voorraadschuren werd veel naar Europa overgebragt. De eerste baal katoen kwam in Engeland aan als een geschenk van achter-kleinkinderen, die vroeger vermogend, maar toch nog altijd dankbaar waren, aan eene overgrootmoeder die zij nog niet vergeten hadden. Deze ééne merkwaardige baal werd weldra door millioenen andere gevolgd; zij die het katoen aankweekten hadden te veel tijd noodig om het ‘verre westen’ te bevolken, de Indianen te dooden, hunne staten te vergrooten, steden te doen verrijzen, de stroomen en rivieren van stoombooten te voorzien om deze stoffen te verwerken en in nuttige voorwerpen te herscheppen. Zij moesten goud hebben om zich die geheele ceel van overtollige zaken aan te schaffen, goud om slaven, (menschelijke werktuigen) aan de weelderige staten van het zuiden te verschaffen, goud om te overweldigen, te heerschen, te scheppen en dan door | |
[pagina 168]
| |
den voorspoed bedwelmd uit te rusten met den eenen voet in den Atlantischen Oceaan, en den anderen in de Stille Zuidzee! De ‘yankee’ rustte niet zoo lang deze reuzenarbeid niet was volbragt. Engeland intusschen kocht, betaalde, spon, weefde, verbruikte en verzond deze bergen van katoen, die voor hem in hoopen goud herschapen werden, en de bewoners der Nieuwe Wereld, met andere zaken vervuld, namen in stilte die diensten aan waarvoor de oude hoofdstad goed betaald werd. De nationale rijkdom nam intusschen toe. De groote republiek had te beschikken over eene koopvaardijvloot, die met de beste en belangrijkste der oude wereld kon wedijveren. De afstammelingen van het ‘oude land’ vergaten ook niet dat dáár uit millioenen schoorsteenen de rook opstijgt, waardoor de werktuigen in beweging worden gebragt. Deze lieden die nu zij zich eenmaal verplaatst hadden, tevreden waren hun lot verbeterd te hebben, voelden zich door het wisselvallig fortuin maken in het verre westen minder aangetrokken, en lieten dit langzamerhand aan nieuwe landverhuizers over. Zij bleven meer op eene plaats gevestigd, en trachtten aan de koortsachtige ondernemingen in het moederland ook in de plaatsen hunner inwoning takken van nijverheid tegenover te stellen, waardoor de rijkdom in sommige steden en havens der Vereenigde Staten zeer zou toenemen. De oudc zuurdeesem van nationalen wrok was zeker niet geheel vreemd aan die ondernemingszucht van ‘broeder Jonathan,’ het vereenigde zich met het verleidelijke denkbeeld ‘John Bull’ eene poets te spelen, door hem slechts eene bepaalde portie ruwe grondstof te verkoopen, en hem zijne beste kalanten aan gene zijde der zee te ontnemen. De Vereenigde Staten zochten dan, eerst ondanks zich zelven, als bij instinct zich op fabriekmatigen arbeid toe te leggen. De onuitputtelijke hulpmiddelen die de grond hun aanbood, zoowel in 't Noorden als in 't Zuiden maakte het hun tot wet, dit werd door de nationale eigenliefde in praktijk gebragt, voornamelijk door de staten waar geen katoen verbouwd werd. Nu komen de in Amerika vervaardigde stoffen te gelijk met soortgelijken fabriek-arbeid uit Engeland op de Indische markten en over de zeeën van China aan en zij kunnen met deze goederen zeer goed meêdingen. Van het oogenblik af aan dat de Vereenigde Staten fabrie | |
[pagina 169]
| |
ken oprigtten en hun eigen katoen verwerkten, was de groote stap gedaan, en de lijn van afscheiding tusschen Liverpool en Boston getrokken. Er kwam verdeeldheid tusschen de voortbrengende magt der Vereenigde Staten, en de onpeilbare behoeften van Engeland. Van toen af kwam de noodzaaklijkheid ter sprake om niet meer uitsluitend van de Nieuwe Wereld af te hangen en de moeijelijkheden die er verrezen tusschen het kabinet van ‘Saint-James’ en van ‘White-house’ ten opzigte van den Nicaragua deden nog duidelijker inzien welke onvermijdelijke en noodlottige gevolgen voor de Engelsche nijverheid uit een oorlog met de Vereenigde Staten zou geboren worden. Toen de goede verstandhouding tusschen de twee landen hersteld was, dommelde men een weinig in ten opzigte van het gewigtige gevaar, dat den handel bedreigde, hoewel er nu en dan wel bekommering werd aan den dag gelegd als om te doen zien dat de algemeene geest niet dood was. Deze zeer regtmatige vrees, waardoor ook eene zekere soort van wedijver heenschemerde, werd niet weinig vermeerderd bij de onverwachte tijding, hoewel de Engelsche pers dit altijd geloochend had, dat een der slavenstaten zich van het verbond had afgescheiden. Dit werkte als een weêrlicht, als een donderslag. Gisteren nog sprak men over den storm, maar het denkbeeld van schipbreuk wierp men verre van zich: ‘De masten zeide men zijn goed in orde, 't is een uitmuntend vaartuig, de machine is van het beste soort, alles zoo het behoort, en het scheepsvolk....dit is zonder wedergade. En dan 't land is in 't gezigt.’ Heden heeft een electriesche straal, hoewel zeer kort, al den omvang van het gevaar doen zien: ‘Het land is wel nabij maar 't zijn rotsen; de masten zijn gebroken, er is gebrek aan kolen, het is een donkere nacht, het touw werk is nog onbeschadigd, het volk is in de beste stemming. Handen aan 't werk kinderen! om ons leven en onze vlag te redden.’ - Het moet ter eere van dit verwonderlijke volk gezegd worden, al hebben zij zich aan een diepen slaap schuldig gemaakt, zij zijn daaruit toch bij tijds en geheel en voor goed ontwaakt. En welke zouden niet de gevolgen zijn als deze gebeurtenissen voortgang hadden? Dadelijk zou dit een nadeeligen invloed hebben, er zou een stilstand in den katoenbouw in | |
[pagina 170]
| |
de Vereenigde Staten komen, eene algemeene crisis, staking van den arbeid in de fabrieksteden van Groot-Brittanje zou daaruit voortvloeijen, het crediet zou er door lijden in een woord de schok zou zich overal doen gevoelen. In den bijzonderen toestand waarin deze tak van nijverheid verkeert, zou een tijd van stilstand, zoowel in den handel als in den arbeid, zonder eenigen twijfel stoornis veroorzaken. De vrees alleen werkte reeds zeer gevoelig dat de handelsvereeniging met een bankroet bedreigd zou worden en dit wordt ook duidelijker als men nagaat, dat al wat van verre of van nabij met den katoenhandel in verband staat, betrekking heeft op eene groote menigte arme lieden die bij den dag leven. Het betreft hier voor 't oogenblik dan ook niet de vraag of de katoenhandel voor altijd te gronde zal gaan, niemand zou zulk eene dwaze gedachte koesteren, maar daar de stilstand plaats heeft omtrent de ruwe ‘grondstof’ kan men niet berekenen hoe lang dit zal duren en van welk een ernstigen aard het zal zijn. Hier komt alles op aan. Het geneesmiddel zal niet weg blijven, en zal vroeger of later van uitwerking zijn; het is zelfs reeds gevonden maar het komt er maar op aan dat de zieke niet sterve eer men het kan toedienen. In Engeland staat het algemeene welzijn, naauw in verband met den bloei der nijverheid, dit heeft op alles invloed. Men zal zich omtrent de vrees van staking van den arbeid een begrip kunnen vormen als men weet dat in Engeland de grondstof, het arbeidsloon, de machines en de onroerende goederen die voor het fabriceren van katoen noodig zijn een som van drie honderd negentig millioen sterling vertegenwoordigen, dat is de helft der staatsschuld; dat van dit cijfer 150 millioen voor materialen in omloop is, het metselwerk daaronder begrepen, dat de Engelsche schepen van alle grootte die voor dezen handel gebruikt worden een inhoud van 2 millioen ton te boven gaan, dat het aantal werklieden die middelijk of onmiddelijk hiervan leven boven de 4 millioen bedraagt, waarvan 1 millioen in de fabrieken werkende jaarlijks tusschen de 18 en 22 millioen pond sterling aan loon krijgen. Wat het verbruik elk jaar van katoen betreft, dit cijfer is niet minder verbazend. Voor de ruwe grondstof wordt 30 millioen betaald, en na de bewerking | |
[pagina 171]
| |
heeft die een waarde van 80 millioen; dit is de gemiddelde som die men door eene naauwkeurige berekening gedurende tien achtereenvolgende jaren, gekregen heeft. In Frankrijk met eene bevolking van 40,000,000 inwoners werd er jaarlijks voor 8,000,000 pond sterling ingevoerd en aan roerende en onroerende goederen 4,900,000 pond betaald, terwijl Engeland 29,000,000 inwoners telt. Het valt spoedig in 't oog, dat eene gaping in het verkrijgen van katoen-wol niet weinig invloed zou hebben op de geldmarkt in Europa. Verondersteld ook dat het oude vasteland er met den schrik af kwam, het feit alleen dit slechts met moeite ontsnapt te zijn zou het reeds een aanmerkelijk verlies doen lijden, in dien zin dat de schrik de grondstof tot eene kunstmatige hoogte zou hebben opgedreven op een oogenblik dat de handel niet zeer bloeide, en de midden en lagere klassen het hard te verantwoorden hadden. Deze prijsverhooging zou zich doen gevoelen zoowel wat de grondstof, als 't geen in de fabrieken, en ook in de magazijnen aanwezig was, betreft. De burgeroorlog hoe kort zij ook mogt duren, tusschen de staten die aan het vorig bestuur getrouw bleven, en die welke zich wilden afscheiden zou dadelijk eene vermindering van aanvoer van ruw katoen ten gevolge hebben, dat men op 70 van de 100 jaarlijks tot Europeesch verbruik bestemd, zou mogen berekenen. Als het ten ergste afliep dan zou men voor langen tijd niet meer op den katoenbouw der Zuidelijke staten kunnen rekenen, en de spinnerijen in Europa zouden zich met het weinige katoen dat de andere streken opleveren moeten behelpen. Dit heeft men met regt in Groot-Brittanje begrepen en hoewel deze gebeurtenis hun wel wat onverwacht voorkwam en er een jaar geleden aan den gezigteinder eenige kortzigtigen verschenen die geen kwaad konden zien, toch was de kreet van Liverpool naar Manchester doorgedrongen. Evenwel maakte men er zich in de fabrieksteden niet ongerust over. De Engelschen zijn wantrouwend, zelfs onder elkander. Het naderend gevaar, deed elkeen evenwel op zijn post zijn. Men weet nu in welk een afgrond, duizende ongelukkige arbeiders eensklaps zonder werk, gevallen zouden zijn, hoe het algemeen fortuin te gronde gegaan, en de scheepvaart, die | |
[pagina 172]
| |
toch reeds niet meer op zulk een hoogen trap stond als vroeger, een gevoeligen slag gekregen zou hebben. Het krachtige geneesmiddel dat men voorschreef en dat in theorie zoo heel fraai klonk was: overal katoen aankweeken waar deze plant groeijen kan uitgezonderd in de Vereenigde Staten, om eens voor al niet meer gedwongen te zijn van die fiere ‘neven’ (slavenhouders) of van welke magt ook af te hangen. Het voorschrift is uitmuntend; het was niet moeijelijk dit te vinden; maar men zal er niet zoo gemakkelijk in slagen om dit onmiddelijk in toepassing te brengen. Sedert eenigen tijd had zich reeds eene vereeniging onder den naam van: ‘Maatschappij om katoen te verschaffen,’ waarvan de leden tot de hoogste kringen des lands behoorden, te Manchester gevormd; deze maatschappij telde onder hare medewerkers: bekwame correspondenten, die over de meest belangrijke punten van den aardbol verspreid waren; beroemde agenten, waaronder de eerwaarde Livingstone voorkomt, allen met woord en daad echte voorstanders der beschaving; mannen van ondervinding die het niet aan kennis en ook niet aan magt tot handelen ontbrak. Alles werkte hierin mede om het voorgestelde doel te bereiken, namelijk: het reeds bestaande uit te breiden; aan te kweeken waar het nog niet aanwezig is; in een woord te zorgen dat er geen gebrek gevoeld werd aan de kostbare katoenvezel, als die niet meer langs de gewone wegen toestroomde. Te gelijker tijd zoekt de maatschappij de meest geschikte middelen te verspreiden, om de ruwe katoen te kunnen zuiveren, want het ziften der korrels is het moeijelijkste bij deze bewerking. Zoo heeft zij in Indië de uitmuntende machine van Maé Arthy van Savannah ingevoerd; de beste soorten naar dit model zijn vervaardigd door Thomas Myddleton beroemd werktuigkundige te Londen naar een beproefd model, dat hij voor eenige jaren bij een koopman in Zwitserland, die in handelsbetrekkingen met Egypte stond, gezien had. Door deze kleine machine wordt het zaad verwonderlijk goed van de vezel afgescheiden zonder dat het katoen iets te lijden heeft; hierin werden tot den huidigen dag nog steeds verbeteringen gemaakt voor het dus genaamde ‘langharige katoen,’ en na de verschijning van dit werktuig heeft men de ‘zaagmachine’ die drie maal zoo veel arbeid verrigt, maar de vezel ook doorsnijdt aan | |
[pagina 173]
| |
de plantaadjes waar alleen ‘kortharig’ katoen wordt verbouwd, overgelaten. Nogaltijd worden er nieuwe handelmaatschappijen gevormd; een van deze, de kleinste die over een kapitaal van 100,000 pond st. kan beschikken en den naam van ‘Australiesche katoenmaatschappij’ voert, heeft plan om de katoenbouw in het westelijk gedeelte van Australië aan de oevers der Hinter Macquarië Macleiry en andere rivieren in te voeren; de kusten dezer stroomen bestaan meest uit aanslijking en kunnen gemakkelijk bevochtigd worden. Men heeft monsters katoen, op deze welvarende volkplanting verbouwd, naar Liverpool gezonden en het verslag dat de leden der kamer van koophandel te Manchester daarvan gegeven hebben, luidt, hoewel een weinig overdreven, zeer gunstig daar zij het onder de beste soorten zoo als de ‘mako’ en het langharig katoen van Georgië rangschikken. Eindelijk verscheen er in de Times een groot aantal brieven met opmerkingen waarvan eenige zeer goed uitvoerbaar en weder andere zeer ongeschikt bleken te zijn, en nu eenmaal de slapende wolf wakker is gemaakt, nu kan men wel verzekerd zijn dat hij niet zal rusten eer hij zijn honger verzadigd heeft. Naijver en volharding zijn de kenmerkende eigenschappen van het Engelsche volk. Het spant al zijne krachten in, het heeft er allerlei opofferingen voor over, om het kwaad te herstellen dat te voorkomen ware geweest, wanneer deze kwaal eene nationale wond is waardoor het algemeen belang of zijne waardigheid wordt aangetast. Waar elk ander volk zou bezwijken, daar is de Engelsche natie zeker van hare zegepraal; het goud, die voorname hefboom is in Engeland in overvloed voorhanden; goud, men kan hetzelfde niet van arbeidslieden zeggen, is er altijd te krijgen. Men weet echter dat de meest aanzienlijken op de maatschappelijke ladder zich niet te groot achten om deel te nemen aan hetgeen men eene ‘beweging’ noemt telkens wanneer er eene ‘gisting’ plaats heeft, betrekking hebbende op eenig gewigtig onderwerp zoo als in de tegenwoordige omstandigheden. De aristocratie is in dit land op haar waar standpunt gebleven, terwijl men elders regt meende te hebben om zich aan onverschilligheid en luiheid over te geven. Er werd den 11den Januarij 1861 te Birmingham eene groote ‘meeting’ | |
[pagina 174]
| |
gehouden onder voorzitterschap van lord Alfred Spencer Churchill een der kundige vertegenwoordigers van dien adel, die het niet beneden zich zcht, zich met ‘de belangen van het algemeen’ te bemoeijen. In eene belangrijke redevoering heeft lord Churchill voorzitter der ‘Afrikaansche handelmaatschappij’ een denkbeeld ontwikkeld waardoor hij het parlement trachtte te bewegen om te Abbeothuta, aan de westkust van Afrika, waar de kleurlingen op het grondgebied der Vereenigde-Staten en in 't noorden van Canada verbreid, een toevlugtsoord zochten omdat het klimaat hun daar doodelijk was, een consul te benoemen. Daar hopen zij in vrede te leven, en onder het genot der vrijheid waarvan zij elders verstoken waren door vrijen arbeid de zwarte bevolking waarvan zij afstammen te beschaven; het is voorwaar eene edele taak die zij zich voorstellen en iedereen die belang stelt in vrijheid voor allen, zonder onderscheid of 't blanken of kleurlingen zijn, zal dit denkbeeld toejuichen en hun den besten uitslag toewenschen. Twee afgevaardigden (kleurlingen), de heeren Delany en Campbell, door hunne landslieden naar die streken gezonden, hebben aangekondigd, zegt lord Churchill, dat zij een gunstig verdrag met het bestuur van Abbeothuta hebben gesloten, waarin aan kleurlingen en aan vrijgemaakte of voortvlugtige slaven uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika het regt wordt toegekend, zich daar te vestigen, waardoor zij in dezelfde voorregten der inboorlingen deelen. Aan den anderen kant verbinden deze agenten zich om met de landverhuizers ook de voordeelen der beschaving, al wat tot de kennis der landbouwkunde behoort in te voeren, en zoo tot de ontwikkeling van dezen tak van volkswelvaart mede te werken in een land, waarvan de verbazende vruchtbaarheid tot een spreekwoord geworden is. Abbeothuta is zeer goed voor den katoenbouw geschikt, eene streek waarvan de oppervlakte gelijk staat met Engeland is bereid deze plant te verschaffen zoodra geoefende en vrije arbeiders die zullen komen vcrbouwen; in 1860 heeft de invoer van ruwe stof in Engeland reeds twee duizend baal bedragen; het is een schoon vooruitzigt dat den kleurlingen geopend wordt om zich aan de klaauwen der ‘Staten der zwarten’ te onttrekken, eene eenige gelegenheid om de meening te logenstraffen, die hen beschuldigt, dat zij hun | |
[pagina 175]
| |
brood niet kunnen verdienen, dan door de zweep van den slavenhouder. Het is niet moeijelijk te berekenen welk voordeel Engeland kan trekken uit de bescherming die het al dadelijk aau eene inrigting onder zijn schild geplaatst, verleent. Als de slavernij in de Vereenigde Staten wordt afgeschaft, of indien de slaven zich zullen weten vrij te maken, dan zullen de kleurlingen alle mogelijke middelen in 't werk stellen, om de landverhuizing van die lieden op groote schaal, naar die streken die zulk eene heerlijke toekomst te gemoet gaan, in de hand te werken. De drie of vier millioen balen, die nu door de Amerikaansche staten geleverd worden, konden dan met veel meer voordeel van dat nieuwe vruchtdragende oord getrokken worden, daar de Britsche eilanden veel digter bij de westkust van Afrika gelegen zijn. Het voordeel zou voor de Europesche fabrikanten des te grooter zijn, omdat de zwarten van Abbeothuta zonder twijfel voortbrengselen van allerlei aard in ruil tegen de grondstof zouden nemen, terwijl de Amerikanen geld eischen. Maar hoe dit zij dit alles kan niet in eens bewerkstelligd worden, en men moet bij dat vooruitzigt den tegenwoordigen nood niet voorbij zien. De ‘Times’ deelde den 21 januarij 1861 een artikel mede uit den Engelschen Economist ontleent, waarin men den toestand poogde te schetsen voor de Engelsche fabriekanten wanneer de katoenbouw in de Vereenigde staten van Amerika voor altijd of tijdelijk, geheel of gedeeltelijk gestaakt werd. Tot onze spijt moeten wij verklaren, dat wij in dit artikel onmogelijk iets anders hebben kunnen zien, dan eene ijdele poging om de oogenblikkelijke spanning te doen bedaren, waardoor men even ongerijmde als gevaarlijke betoogen in 't midden bragt. In de eerste plaats en hierop schijnt de schrijver niet genoeg te letten (wanneer hij zegt dat al had er in de Vereenigde Staten eene stremming plaats, men dien schok niet zoo erg zou voelen om dat dit wel door andere landen zou worden aangevuld.) Dan ziet hij voorbij dat juist die soorten van katoen die zij zouden moeten missen het meest gebruikt worden, dat het ‘kortharige’ zeer goedkoop, daardoor voor 't algemeen zeer geschikt is en in andere landen niet wordt verbouwd. De uitvoer van de kleinere eilanden beteekent slecht zeer weinig | |
[pagina 176]
| |
bij den algemeenen uitvoer uit de nieuwe wereld en al de andere katoensoorten te Liverpool bekend, behalve de voortbrengselen uit Indië zijn langharig en kosten 3 of 6 stuivers meer per pond dan de gewone soorten uit Amerika. De meerdere nabijheid van die plaatsen schijnt bij den Economist ook niet in aanmerking te komen. Van welke plaats zal Liverpool in de eerste jaren binnen den tijd van dertig dagen ladingen katoen door middel van zeilschepen tegen matige vracht kunnen krijgen? De uitrusting van schepen komt hierbij toch niet weinig in aanmerking. Het artikel in den Economist oppert eene andere bedenking. De schrijver rekent vast op de opbrengst van Egypte. Maar waarom zouden de voortbrengselen van de oevers van den Nijl uitsluitend voor Engeland zijn bestemd? Worden deze nieuwe theoriën op de wet van Armstrong of op de inwisseling met fraaije gouden dukaten gebouwd? Die baatzuchtige redeneringen behooren tot de vervlogen tijden, het zou zelfs onbeschoft kunnen schijnen die nogmaals op te rakelen, in een tijd dat men de afschaffing van den alleenhandel of het protectie-stelsel predikt. Is er iets schandelijkers dan zich daarvan uitsluitend het regt aan te matigen onder welke vlag die ook gedreven wordt? Zelfs uit Engelsch -Indie willen andere volken katoen gaan halen, en wij gelooven dat Groot-Brittanje het niet zal willen verhinderen dat goede goudstukken tegen balen katoen, in hare Aziatiesche bezittingen verbouwd, worden ingeruild. De spanning, zoo zegt men, zal niet van langen duur zijn, de eene streek zal iets meer, de andere iets minder voortbrengen, en zoo sprekende, zou het wenschelijk schijnen, dat datgene wat men vermijden wilde, plaats greep. Dit alles schijnt bijzonder fraai op ‘het papier,’ maar wat de uitvoering betreft hieraan is niet te denken. Gesteld ook dat alles in de Vereenigde Staten op den ouden voet bleef, dan nog kon men dien katoenbouw maar niet zoo op een oogenblik in 't leven roepen, even als men in eene redevoering het woord tot zijne afgevaardigden rigt. Hoewel deze plant gezaaid wordt, en 't zelfde jaar vrucht geeft, slechts in een kleinen knol bestaande, dan moet men toch werklieden, met dezen arbeid bekend, kunnen vinden, die gewoon zijn onder eene luchtstreek te leven die meestal doodelijk is voor den | |
[pagina 177]
| |
Europeaan, werklieden die zich schikken naar al de eischen van den arbeid en tevreden zijn met een klein daggeld, eindelijk bekend met een tak van landbouw, die meer dan eenige andere van het bijzondere luchtgestel afhangt. Ook heeft de ondervinding bewezen, dat men met alle krachtinspanning, met de beste middelen in geen geval een gunstigen uitslag van den katoenbouw kan verwachten, dan na verloop van twee of drie jaren. Letten wij nu op het belangrijkste punt, namelijk in welke verschillende streken van den aardbol de katoenplant met het meeste voordeel kan worden aangekweekt om in de behoeften, die zich waarschijnlijk spoedig zullen doen gevoelen, te voorzien. Onder al de soorten van katoen, zijn alleen de voortbrengselen der Vereenigde Staten niet op dezelfde hoogte gebleven gedurende de vijf laatste jaren. In Engelsch-Indie was daaromtrent weinig vooruitgang te bespeuren en behalve in 1857, heeft er in de laatste tien jaren weinig verbetering plaats gehad. Daar de oogst in 1857 in de Vereenigde Staten weinig had opgebragt, zoo werd de uitvoer van katoen uit Indië tot eene niet gekende hoogte opgevoerd, zoo dat er voor de behoeften der lagere klassen zeer weinig overbleef. Het zou moeijelijk te bewijzen en even ongemakkelijk te loochenen zijn, of de katoenbouw in dat jaar meer of minder dan anders had opgeleverd. Wij hellen tot het ontkennende over, daar men den gevorderden tijd niet had om andere streken in Azië te bezaaijen, sedert het vernemen der tijding dat de oogst in Amerika niet genoeg had opgebragt. Brazilië zou vijfmaal meer van zijn grond kunnen trekken, als er daar geen gebrek was aan geschikte arbeiders, als de slechte ontvangst die de landverhuizers daar ondervonden hadden, niet duizende Zwitsersche en Duitsche huisgezinnen uit die streken had verdreven, eindelijk, als daar jaarlijks geene doodelijke en inlandsche koortsen gewoed hadden. Ook in Egypte zijn uitgestrekte velden voor den katoenbouw geschikt, en waarvan de oogst drievoudig belangrijker. zou kunnen zijn dan tot op dit oogenblik; maar ook daar komen er handen te kort; om er in te voorzien, zou men vrije arbeiders moeten aanwerven, zwarten of ‘koelies’ en dit zou om verschillende redenen waarschijnlijk niet geluk- | |
[pagina 178]
| |
ken. Wat Aziatisch Turkije, Anatolië, Syrië en andere binnenlanden betreft, ze zouden zeer gunstig voor den katoenbouw gelegen zijn, maar voor 't tegenwoordige valt daaraan niet te denken, tenzij de landverhuizing uit Europa naar die streken op groote schaal plaats hebbe, onder krachtdadige bescherming en met het vooruitzigt goede, toebereide gronden te kunnen verkrijgen met de zekerheid er in veiligheid te kunnen wonen. Nooit zal eene verarmde bevolking overal verspreid, in getal verminderd door voortdurende oorlogen, tot verval gebragt door de knevelarijen der Porte, in eigen boezem de middelen en de geestkracht kunnen vinden om zulk eene groote onderneming in 't leven te roepen. En zou men in dat land, waar zoo veel vadzigheid en zoo veel vooroordeelen heerschen, het geneesmiddel dat men zoekt wel kunnen vinden. Om katoen te kunnen planten en voortbrengen heeft men water, zon en een lossen maar goed toebereiden grond noodig. In de eerste plaats behoeft men echter zekerheid en het algemeene vertrouwen. Zonder deze voorwaarden beteekenen kapitalen niets, en hoe zou men zich dan nog daarenboven van handen om te arbeiden, werktuigen om te besproeijen, in een woord van de noodige fondsen kunnen voorzien, als het land geen crediet heeft? Uit deze verschillende oogpunten moet de Levant voor het tegenwoordige althans van de lijst der voortbrengende landen worden uitgeschrapt. In alle landen waar de thermometer minstens 70 graden Fahrenheit teekent, kan katoen worden verbouwd; dit is in theorie zeer waar; wat de praktijk betreft, hierbij komt alles aan op den prijs der grondstof en die kan niet laag zijn dan dáár waar het land goedkoop is en de dagloonen niet hoog zijn. In Algerië bij voorbeeld zag men in 't eerst wonderen van naijver onder de kolonisten, door de fabelachtige premiën van het Fransche gouvernement hiertoe uitgelokt. Men zond Afrikaansch katoen naar de hoofdstad, men stond er daar verbaasd over, en geloofde een oogenblik dat die volkplanting aan al de behoeften der nijverheid zou kunnen voldoen; maar 't liep alles anders uit; de prijs dien de koopman wilde besteden was veel te klein om de verbouwing en andere uitschotten te dekken en men was genoodzaakt dezen tak van nijverheid te laten varen, tegelijk met de | |
[pagina 179]
| |
fraaije théoriën van diegenen, die in hunne studeerkamer gezeten, zoo heel mooi het aankweeken en verbouwen van katoen op het papier kunnen aantoonen. Frankrijk heeft een manier van administratie die wel zeer goed is in burgerlijke zaken, maar niet zeer geschikt om het bestuur, vooral als het zijne koloniën betreft, waar alles gemakkelijk moet worden gemaakt, te vereenvoudigen. Alles is daar verlamd zoowel de ondernemingsgeest, die niet in boeijen gekneld wil zijn, als de kapitalen die men liever elders plaatst. Zoo als men weet, werken de inboorlingen weinig of niet in Arabië, en het dagloon dat de kabijl ontvangt, die zich verwaardigt de spade te gebruiken, is driemaal hooger dan dat waarmede de ‘fellahs,’ (andere Indische landbouwers) die oneindig meer geoefend zijn zich vergenoegen. Er zijn nog geene wegen aangeleg den de grond is er bij vergelijking zeer duur. Van de geheele blanke bevolking zijn de Malthesers de eenige die de hitte van het klimaat, gedurende den zomer, kunnen weerstaan, en die eilanders die zeer bekwaam en arbeidzaam zijn, eischen hooger loon; ook zijn die kolonisten te arm of te bang om zich in groote ondernemingen te wagen, om zich kostbare maar nuttige werktuigen en gewone landbouw-gereedschappen aan te schaffen. Aan de mogelijkheid om aan de kusten der Middellandsche Zee katoenplantaadjes aan te leggen, kan ook niet ernstig gedacht worden. Men zou hieromtrent alleen aan Egypte kunnen denken, er is daar genoeg bouwland en het water van den Nijl kan overal worden aangevoerd; het zou echter moeijelijk zijn daar nog meer katoen te verbouwen dan men heden ten dage doet. Wie aldaar geleefd heeft en den inboorling kent, weet ook dat deze niet veel met den katoenbouw op heeft, en veel liever granen aankweekt, omdat dit veel minder arbeid en zorg vereischt; al is het ook niet onmogelijk veel meer land met katoen te bezaaijen, zoo is het wel moeijelijk dit alles geplukt te krijgen, daar het aantal der kinderen die hiervoor gebezigd worden, zeer gering is en een twintigste gedeelte ten minste van den oogst aan de plant wordt gelaten, aar verdroogt, en in de vochtige aarde onder de struiken verloren gaat. Sedert Mako Bey die het zaaijen van katoen in Abyssinië heeft ingevoerd tot aan Jumel den tuinman uit Savoije die Mehemet Ali er toe aanzette om | |
[pagina 180]
| |
deze plant te verbouwen, en den reeds genoemden onderkoning, heeft men in Egypte al het mogelijke gedaan om eene groote hoeveelheid van den katoenvezel te verkrijgen. Ten dezen opzigte is de hoogste sport van de ladder bereikt en Ibrahim-Pacha die als een uitstekend landhuishoudkundige bekend stond, verkoos toch, hoewel hij de soorten van katoen veel verbeterd bad, liever suikerriet en graansoorten aan te planten, omdat hij hierin meer voordeel zag. De gemiddelde opbrengst, gedurende acht of negen jaar, gaat in Egypte eene bepaalde hoeveelheid niet te boven, waarvan de prijs af hangt van de meerdere of mindere graagte waarmede het katoen en de graansoorten op de markten van Europa ontvangen worden. Toen de Vereenigde Staten eensklaps 5 of 800,000 pond meer aanvoerden dan het vorige jaar, of wel toen door staatkundige verwikkelingen het financieel evenwigt verbroken was, toen daalde dit artikel zeer in waarde; door eene tegenovergestelde oorzaak rezen de graansoorten, en op het verbouwen van dit product legde men zich toch reeds bij voorkeur toe. De jaarlijksche uitvoer van mako katoen bedraagt in de laatste jaren niet meer dan 478,282 centenaars elk van bijna 40 pond. In 1849 leverde Egypte voor Europeesch verbruik 260,000 centenaars, eene zeer geringe hoeveelheid, waardoor het zich laat verklaren dat er in Europa en in Syrië, gedurende drie jaren gebrek aan dit artikel bestond, terwijl de granen hierdoor weder meer werden verbouwd. In 1852 is de graanoogst zeer gunstig, nu heeft er terugwerking plaats; de uitvoer klimt tot 671,000 centenaars, het hoogste cijfer dat men ooit had beleefd. Van dien tijd af aan zijn die veranderingen minder groot geweest en zijn meer op dezelfde hoogte gebleven. Voor de binnenlandsche fabrieken houdt men slechts 40 of 60,000 centenaars over. Deze tak van nijverheid zou zich in Egypte zeer kunnen uitbreiden, men zou daarvoor slechts een weinig vertrouwen in het staatsbestuur moeten hebben. Wij weten dat er bemiddelde lieden zijn, die dit gaarne zullen willen beproeven, zoodra alles volkomen in rust zal zijn. De aangetoonde cijfers maken dus in lang nog geen millioen balen uit, waarvan de EconomistGa naar voetnoot(1) spreekt, en met | |
[pagina 181]
| |
één pennestreek uit Egypte doet komen. Deze streek is de eenige waar de katoenbouw kans heeft om gedurende langen tijd een der voornaamste bronnen van algemeene welvaart te blijven omdat de inboorlingen, daar in den waren zin des woord landbouwers zijn, omdat het land en de handenarbeid er tot lagen prijs verkregen kan worden. Eene vermeerdering van arbeiders, Chinezen of Malijers zou naar mate van hun aantal, die bronnen oneindig kunnen doen toenemen, altijd zoo lang de Europesche handelsgeest er zich niet mede bemoeide. Wat het bestaan van den Egyptischen landbouwer verzekert, is, dat de bevolking der ‘fellahs’ zoo heel veel noodig heeft. Gewen hem aan nieuwe genietingen, aan onmatigheid, aan weelde, aan al wat wij de noodwendigheden des levens noemen, dadelijk zal het land in prijs stijgen, de arbeidsloonen zullen hooger worden, en de katoenbouw. zal ophouden, daar men er geen voordeel meer in ziet. De Turksche archipel zou nog wel eenige honderde balen meer kunnen leveren, maar dit is nog maar vermoedelijk. Op de westkust van Afrika heeft Groot Brittanje eene groote kweekplaats, maar hiervan is in de eerste jaren geen vrucht te verwachten. Port-Natal, dat heden ten dage in zijne opkomst is, geeft goede vooruitzigten, maar er is van deze streken niet zoo veel te verwachten als van Egypte en van de westkust van Afrika. De Kaffers en de Hottentotten zijn niet zoo vreedzaam en niet zoo tot den landbouw geschikt als de ‘Fellahs’ en de Negers. Men zou dus van de landverhuizing der blanken een gunstigen uitslag moeten verwachten, en vooral van de mate van bescherming welke het gouvernement deze streken zou verleenen, waar nog overal de sporen van de rampspoedige worstelingen gevonden worden, die tusschen de oude Hollandsche kolonisten (de Boers) en de Engelsche maatschappij plaats hadden. Aan water is geen gebrek, maar het land is niet vlak genoeg en te veel met struikgewas bezet, om het geregeld te kunnen besproeijen. Er is veel schadelijk wild, Hottentotten nog niet aan tucht onderworpen, trekken er onophoudelijk door; eindelijk er zijn nog geene wegen, nog geene bruggen, geene geschikte middelen van vervoer, met uitzondering van de voortreffelijke wagens met ossen bespannen, die wat het gemak en snelheid betreft een weinig te veel aan de oorlogen | |
[pagina 182]
| |
van Darius met Alexander herinneren. Hoe dit zij Port Natal zal ja eenmaal katoen voortbrengen, maar niet spoedig genoeg om in het gebrek dat aanstaande is te voorzien. Eer deze tak van landbouw in het land gevestigd is, zal de koophandel de natuurlijke rijkdommen die het oplevert daaruit voeren zoo als: olifantstanden, buffelhorens, struisvogelveren, was, huiden enz. in ruiling tegen fabriekgoederen. Als bewijs hoezeer men den naderenden bloei van Port Natal verwacht, halen wij de woorden van een Fransch reiziger, den heer Delegorgue, aan: ‘Ik durf voorzeggen dat deze haven, zoo door ligging al door vorm bestemd is, de meest veilige en belangrijke plaats van geheel zuidelijk Afrika te worden.’ De Oost-Indiën, de residentiën Madras, Bombay, Surate, de middenstreken digter bij de Himalaya gelegen, de Sund enz.: zijn de voorname bronnen waaruit Engeland en de fabriek-wereld den gelijkmatigen toevoer van ruwe stof moet verwachten. De bevolking van deze streken verschilt volstrekt niet van den Egyptischen fellah, zij zijn ook landbouwers en alles wat meê moet werken zoo als zon, water, vruchtbaar land, arbeidzame handen kan men er goedkoop en overal krijgen. Het zoogenaamde kruidkatoen ‘gossypium herbarium’ groeit er in overvloed, en de geheele oogst staat ten naaste bij met die der Vereenigde Staten gelijk. Het is deze plant die er zeer schraal en nietig uitziet, waarvan de mindere soorten als ‘bombay,’ ‘surate’ en madras gemaakt worden, stoffen die slechts door de inboorlingen gebruikt, of naar China en Japan uitgevoerd worden. Hoewel het aankweeken van dit soort van katoen voordeelig kan worden genoemd ten opzigte der hoeveelheid, laat het oneindig veel wat de hoedanigheid betreft te wenschen over. De wol is hoewel niet kort, toch zeer bros, en het dons zoo met stekels en allerlei vuil vermengd, dat er heel veel van verloren gaat als het gezuiverd is. Het is ook zeer moeijelijk om dit soort van katoen te plukken omdat de noot of vrucht die zeer los aan een broozen stengel zit, weinig weêrstand biedt aan de kinderhand: door de scheuren van het lange blad, waarin deze kleine noot, waaruit het katoen komt, bijna geheel gewikkeld is, door de zoo eigenaardige zorgeloosheid der Oostersche landlieden, die de groeikracht niet genoeg bevor- | |
[pagina 183]
| |
deren, waardoor ze te laat in den bloei staan en eer ze rijp zijn worden afgeplukt. Om het gewigt te vermeerderen schromen zij niet om onder het overige van den oogst de onrijpe planten te mengen, die zij uitgetrokken en daarna gedroogd hebben, en hierdoor wordt de hoedanigheid nog verminderd. Er wordt dan ook zeer naauwlettend op het gehalte van dit katoen toegezien, en de prijs wordt naar de zuiverheid geregeld. Het zou niet moeijelijk zijn om in Engelsch Indië den katoenbouw in te voeren van een vezel die zeer gewild zou zijn in Yorkshire en Lancashire, dat is te zeggen eene tusschensoort - de voortbrengselen van Upland, New-Orleans en Louisane zouden daar zeer goed te pas komen. Men heeft slechts op den invloed van het luchtgestel in de streken aan den voet van den Himalaya ten zuiden der Engelsche bezittingen acht te geven, en er is keus genoeg. Aan de hooge belangstelling die er hieromtrent in Engeland heerscht kan men wel zien dat het eene ernstige zaak is. Voor elke redelijke onderneming, zal het kapitaal niet ontbreken: dit staat vast, vooral wanneer het de Indiën, dat bedorven kind der Britsche eilanden betreft, en als het werk niet onmiddelijk met een goeden uitslag bekroond wordt, dan zal dit niet aan gebrek aan geld kunnen worden toegeschreven. Het zou echter goed zijn dat John Bull zich niet voor onfeilbaar hield; de Engelschen hebben veel met hun eigen landgenooten op, of zijn, zoo als men zegt, zeer nationaal. De vreemdeling hoe eerlijk en kundig ook, is in hun oog dikwijls niets anders dan een indringer, een noodzakelijk kwaad die nergens verstand van heeft, en er slechts op bedacht is hun den voet te ligten. Volgens dezen stelregel zenden de directeuren eener maatschappij, de hoofden van groote ondernemingen, meestal hun eigen landslieden naar hunne Overzeesche bezittingen, om aldaar zeer gewigtige belangen te behartigen, die hun door de eene of andere invloedrijke familie of geestelijke is aanbevolen; 't zijn dikwijls menschen die volstrekt geene ondervinding of verstand van handelen hebben, en alles naar statuten door den een of anderen kortzigtigen regtsgeleerde te Londen gemaakt, willen regelen, of wel, zij laten alles aan ondergeschikten over, die er maar alleen op bedacht zijn om in zeer korten tijd | |
[pagina 184]
| |
rijk te worden. Het wordt tijd dat men in Engeland door zoo veel bittere en nadeelige teleurstellingen geleerd, dit trotsche stelsel van uitsluiting eens late varen. Wij willen de aandacht der financiers en der Engelsche fabriekanten, die den katoenbouw in de Engelsch Indische bezittingen willen aanmoedigen, vestigen op de landstreek van Scinde, die door gunstige ligging geschikt schijnt te zijn, om een gelijksoortigen vezel als de ‘mako’ aan te kweeken. De luchtgesteldheid is bijna dezelfde als in Egypte, de beide landen liggen op dezelfde breedtelijn; de grond eindelijk is er even vruchtbaar en wordt jaarlijks bevochtigd door het achtergelaten slib van den Indus, die op vastgestelde tijden buiten zijne oevers treedt. De schade die de overstrooming wel eens aan den landbouw veroorzaakt en waartegen men nooit genoeg heeft gewaakt, is oorzaak dat de ondernemingsgeest, het oog nog niet meer naar deze streek, die in rijkdom eenmaal alle andere oorden zal overtreffen, gewend heeft. Een kundig beambte bij de administratie van Scinde geplaatst, de heer Frère, heeft veel over eene goede waterleiding en het beteugelen der wateren van den Indus, in zijne verschillende afdeelingen en vertakkingen gedacht, en ook over de beste middelen om het land te bevochtigen. Hij stelde zich voor zooveel mogelijk alhier de landen tot den katoenbouw geschikt te maken en er het Abyssinisch ka toen of ‘mako’ in te voeren. De heer Frère een praktiesch en zeer volhardend mensch was zoo overtuigd van het belangrijke van deze provincie en van de landbouwende streken in Engelsch Indië, dat hij herhaalde malen het (hoewel nog zeer onvolledige stelsel) van de bebouwing en de bevochtiging in Egypte, liet nagaan. In 1856 zond hij een verdienstelijken officier M.T....kapitein bij het korps ingenieurs te Bombay, naar Caïro. De heer M.T....met wien wij toevallig kennis maakten, bezocht de voornaamste kanalen van midden- en beneden Egypte en de provinciën het meest door den katoenbouw en de wijze van besproeijing beroemd. Hij had herhaaldelijk een onderhoud met den heer Linand een Fransch ingenieur in dienst van den pacha, een man volkomen op de hoogte van soortgelijke zaken in Egypte. Na een naauwkeurig en grondig onderzoek naar alles wat hier- | |
[pagina 185]
| |
mede in verband stond, verliet de heer F...Egypte weder, overtuigd dat de heer Frère niet te hoog van de vruchtbare geaardheid van Scinde had opgegeven. De heer Frère maakte zijne denkbeelden weldra in Engeland bekend en deze kwamen ook den fabriekanten ter oore. De groote mannen in Lancashire en Yorkshire trokken zich met eene soort van minachting terug, dat men overal elders met den naam van onkunde van den ‘parvenu’ zou bestempelen; zij hadden alleen maar met de stapelplaatsen van Liverpool en met de landen der zuidelijke slavenstaten te maken; die zouden naar hun zeggen wel immer een oneindigen voorraad van katoen opleveren. Al het overige was ‘onzin’ door plannenmakers en zwartgalligen uitgestrooid. De denkbeelden van den ambtenaar der Scinde konden dus niet worden uitgevoerd, en hij moest een plan laten varen, waarover Engeland, als het te laat zal zijn, zich zeker beklagen zal. Er zijn soms hevige debatten gevoerd over de hinderpalen, die tegen het ontginnen der gronden in Engelsch Indië bestaan. Deze vragen zijn de steen des aanstoots geweest voor de best doorwerkte plannen. Het verschil van landaard bij die trapsgewijze vereeniging van verschillende volkstammen, de strijd die daaruit door het zamentreffen der belangen van afzonderlijke personen, die altijd op bijzondere regten aanspraak meenen te hebben, ontstaat, veroorzaken natuurlijk moeijelijkheden, die niet zeer gemakkelijk zijn uit den weg te ruimen. Toen de Mamelukken het bestuur van Egypte onder elkaar verdeelden, toen vonden wij nagenoeg zulk een staat van zaken op kleine schaal, op het verschil van landaard na. Het duurde niet lang of deze bende soldaten, aan geene krijgstucht gewoon, ontdekte de beste wijze, om van de geschiktheid der inwoners en de vruchtbaarheid van den grond partij te trekken. Elk dorp werd in naam eigendom van den sultan, elke landstreek uit verschillende dorpen bestaande, kwam onder het bestuur van een ‘beij,’ die over deze weder turksche hoofden of ‘ogdas’ aanstelde. De katoenbouw moest naar onveranderlijke regelen plaats hebben. Het vee, het zaaijen en ook het innen der belastingen werd aan de ‘cheiks’ van de dorpen, welker bewoners de landen bebouwden, overgelaten; aan 't einde van 't jaar verkocht men de voortbrengselen en de ‘ogda’ kreeg de helft van de | |
[pagina 186]
| |
bruto waarde. De ‘fellahs,’ hoewel anders geheel vrij, mogten het dorp echter niet verlaten en daardoor ontstond er nooit gebrek aan geschikte arbeiders. Nooit had Egypte een hoogeren trap van bloei bereikt, niettegenstaande de verschillende besturen, die elkaar opvolgden, uitgaven hebben gedaan, voor verbeteringen die niet aan 't doel beantwoordden en die tot heden alleen daarin vrucht hebben gedragen, dat zij de beurs van den een of anderen fortuinzoeker gespekt hebben. Gedeeltelijk zou men ook in Indië het Egyptische stelsel kunnen invoeren en wij gelooven, dat overal waar het gouvernement over ontgonnen landen kan beschikken, of daaromtrent invloed kan uitoefenen als die aan hoofden van 't land behooren, dat dan het aannemen van dit systeem het raderwerk der tegenwoordige administratie zal vereenvoudigen. Wij laten hier de schets volgen van een regel, die naar ons inzien spoedig zou werken en in allen gevalle tot gedragslijn zou kuunen verstrekken voor de maatschappijen in hunne betrekking tot de inwoners en het bestuur. Wij geven daarvan een verslag zonder er ons in 't minst op te verheffen en voeren alleen aan, dat wij door persoonlijke ondervinding aangaande den katoenbouw aldus spreken. - Wij dringen er bijzonder op aan, om aan alle punten geschikte wegen aan te leggen; zonder dit middel van vervoer zal er geene mededinging plaats hebben en de beste wil zal schipbreuk lijden tegen de onmogelijkheid, om van den oogst partij te trekken door die naar de katoenmarkten te verzenden. Wij vatten het programma in weinige woorden zamen: Het vormen van eene eenige en afzonderlijke Indische maatschappij, waarvan het doel zal zijn den katoenbouw te verbeteren en uit te breiden; - voorschotten aan de landeigenaren en boeren onder den vorm van geld, vee, zaad, werktuigen, tot den laagst mogelijken prijs; het daarstellen van bruggen over en dijken langs de stroomen; - het graven van groote kanalen op kosten der maatschappij; - het aanleggen van rijwegen met kostelooze hulp der gouvernementsambtenaren of geheel ten koste van het bestuur, naar gelang der omstandigheden en van den plaatselijken toestand, terwijl aan de bebouwers de zorg en de verpligting moeten worden overgelaten, om sloten voor de besproeijing te graven, zooveel mogelijk naar het voorschrift der inboor- | |
[pagina 187]
| |
lingen in te rigten, of met hun medehulp door Europesche ingenieurs daar te stellen; gelijkmatige verdeeling van water in de verschillende plantaadjes, waar dit niet op de natuurlijke wijze wordt aangebragt en door vaste of vervoerbare pompen op schuiten langs de kanalen moet worden verrigt, tegen eene geringe tegemoetkoming, om het gebruik der radermachines, die trekdieren en handenarbeid vereischen, dat elders zoo veel nuttiger kon worden te pas gebragt, te vermijden; verdeeling van den landbouw onder de boeren onderling, volgens de manier van den Egyptischen ‘ogda’ en ook van al de landen, die het gouvernement in eigendom heeft, hetzij die al dan niet aan de maatschappij waren afgestaan; - betaling van belasting voor het land en van andere regten in geld of in voortbrengselen; - geene bijzondere heffingen ten voordeele der maatschappij, betreffende den aankoop der opbrengsten, waarover zij nogtans verpligt zal zijn naauwlettend te waken; - het maken van stempels om de balen katoen na voorafgegaan onderzoek te merken, om de hoedanigheid van het product aan te geven; - het verdeelen van elk dorp in minstens duizend morgen, in vier groepen, onder het toezigt van vier hoofden of ‘cheiks,’ ook ‘fellahs,’ belast om naar dit programma den arbeid te verdeelen, om zich voor al het overige met de boeren te verstaan, en als verantwoordelijke agenten der plantage te handelen; een klein gedeelte der winst zou hun onder den naam van belooning worden toegevoegd; - eindelijk het aanwenden van deze grondstellingen, overal waar de invloed van het gouvernement zich kan doen gevoelen, daarbij vooral het christelijk grondbeginsel, wat de afzonderlijke deelen en de praktijk betreft, vermijdende. Het regt en het belang van den inboorling moet op den voorgrond staan, en hem moet alle mogelijke vrijheid gelaten worden. Ten opzigte der verbazende uitgestrektheid van 't land en de nijverheid der inwoners, en aannemende dat men zonder verwijl handele naar de best mogelijke regelen, is het wel waarschijnlijk, dat Engelsch Indië binnen drie jaren tijds in staat zal zijn, driemaal meer katoen te leveren dan heden ten dage. De hoedanigheid zal beter zijn, dan de gemiddelde soorten in de Vereenigde Staten en zal bijna gelijk staan met de zoo zeer gezochte ‘mako.’ Wat de hoeveelheid be- | |
[pagina 188]
| |
treft, waarop men in 1862 zal kunnen rekenen, aannemende dat de staatkundige toestand op den tegenwoordigen voet blijft en de rust in Indië niet gestoord wordt, zoo zal men aangaande den uitvoer naar de hoofdstad op niet meer dan een millioen balen kunnen rekenen, daar dit cijfer reeds hoog geneog is gesteld Indien er eene merkelijke daling in den prijs der indigo plaats had, dan zou dit grooten invloed kunnen hebben op den meerderen verbouw van katoen in de Oost-Indiën, maar zelfs dan zou er een jaar verloopen, eer men van die verandering voordeel had. Zoo ziet men dat het vraagstuk altijd even moeijelijk blijft, want men kan den tijd hiertoe vereischt niet verlengen of vermeerderen. Eer wij onze overweging omtrent de Oost-Indiën besluiten, moeten wij nog eenmaal op de hooge noodzakelijkheid wijzen, om zonder uitstel over het geheele grondgebied geschikte wegen aan te leggen. De belangen die op het spel staan zijn zoo gewigtig, dat een nieuwe schorsing in het voltooijen van sommige spoorweglijnen, die men ontworpen en niet volvoerd, of begonnen en niet geëindigd heeft, de belangrijkste gevolgen zou kunnen hebben. Het is zeker, dat wanneer deze hinderpalen niet bestonden, er veel meer katoen tot eigen gebruik zou zijn, en dat de uitvoer dan ook langs den weg der havens, die 't digst bij Liverpool zijn gelegen, zou plaats hebben. Deze verbeteringen zijn te meer noodzakelijk, wij zouden bijna zeggen onvermijdelijk, omdat uit stilstand weldra een zeer nadeelige invloed in de fabrieksteden bespeurd zou worden, deze zijn nu reeds gedrukt door de onmiddelijke mededinging van Oost-Indië, eene mededinging die steeds zal toenemen, daar algemeene vrijheid voortaan aan deze ondernemende bevolking wordt verleend; - wanneer men denkt aan de verbazende uitgestrektheid van die bezittingen, aan de ontelbare bevolking, aan de alles overtreffende vruchtbaarheid van den grond, dan moet men het betreuren, dat zoo veel millioenen sedert jaren aan onnutte uitgaven zijn verkwist, en niet aan werken tot algemeen nut, waaronder de katoenbouw wel in de eerste plaats genoemd mag worden. Indien in China eene volmaakte rust heerschte, dan zou Europa uit dat rijk ongetwijfeld spoedig veel katoenwol kunnen verkrijgen, en de inboorlingen met het ge- | |
[pagina 189]
| |
duld en de scherpzinnigheid hun landaard eigen, zouden weldra goed op de hoogte zijn van den katoenbouw. Maar ook hier zou alweder een onoverkomelijk bezwaar bestaan, uit de eigenaardige omstandigheden van het Chinesche volk voortvloeijende. Zij weten zoo uitmuntend goed zijde te weven, dat zij er hun voordeel niet in zouden vinden, om stoffen uit den katoenvezel te vervaardigen, en als zij deze twee takken van industrie vereenigden, dan zou de uitvoer toch weinig te beteekenen hebben; ook uit het oogpunt van den afstand zou er bezwaar bestaan. Ook naar Australië, dat vijfde werelddeel heeft men den blik gerigt, daar heeft Engeland ook bezittingen, en ook van die streken zou men de markt van Liverpool en Manchester van katoen kunnen voorzien. In het oostelijk deel zou men hieromtrent op een gunstigen uitslag mogen rekenen, wat het luchtgestel, de grond en de besproeijing aangaat. Daar zijn geene ingewortelde kwade gewoonten uit te roeijen, daar is het niet noodig een anderen tak van bestaan, waaraan men gewoon en mede ingenomen is, op zij te zetten; er staan geene locale hinderpalen in den weg, men behoeft geen geld uit te geven voor regten waar misbruik van wordt gemaakt, en aan ambtenaren waarvan men slecht gediend is, zoo als dit ongelukkig in Indië plaats heeft. Dáár komen er evenwel bij al die voordeelen handen te kort, men zou er landverhuizers en menschen aan het klimaat gewoon voor moeten gebruiken; de vreemdelingen die zulk een vermoeijenden arbeid zouden kunnen volhouden, zouden er van zeer verre en met groote kosten moeten worden heengevoerd. In het vredeverdrag met China gesloten wordt bepaald, dat de landverhuizing der ‘koelies’ niet meer verbinderd mag worden. Dit is een zeker onderpand van fortuin voor de kolonie, die nu reeds zoo rijk is in hulpbronnen. Wat Australië eens aan katoen zou kunnen leveren, niemand zou dit kunnen berekenen; het zoude kunnen wedijveren met de verschillende soorten, die nu reeds in de Vereenigde Staten worden verbouwd, het zou deze misschien in goede hoedanigheid overtreffen, en behalve dat de uitvoer van dit voortbrengsel een goeden stoot aan den algemeenen handel zou geven, zoo zouden ook de nijverheid en de landbouw hierbij veel winnen. Het katoenzaad staat tot de ruwe ka- | |
[pagina 190]
| |
toenwol als twee tot drie. De olie die men er uit perst, kan tot verschillende doeleinden gebruikt worden, de zaadkoek daaruit gemaakt, levert uitmuntend voedsel voor het vee op, wat in een land, waar de weiden dikwijls zeer veel door droogte te lijden hebben, niet weinig gewigt in de schaal legt. Maar 't is niet alleen Engeland dat voor dit gevaar te dnchten heeft, ook andere landen zullen wel doen zich hiertegen te vrijwaren. Dat Frankrijk vooral het niet vergete, dat ‘goud het middel is om goud te verkrijgen.’ Om veel geld te willen verdienen, zonder iets te durven wagen, dit is eene dwaasheid, dit tot algemeene zwakheid leidt. Als de zeeën goed beveiligd zijn door eene scheepsmagt, als waarop Frankrijk zich tegenwoordig verhoovaadigen mag, dan is er voor handel en nijverheid een ruim veld geopend, en voor de ware behoeften der natie zullen er wel kapitalen te vinden zijn. Frankrijk heeft op de kust van Afrikz volkplantingen, van waar het meer binnenwaarts zou kunnen indringen, langs de rivier Gambie, met hetzelfde goede vooruitzigt als Engeland dit te Abbeothuta gedaan heeft. De beweging waaraan Engeland het teeken heeft gegeven, omtrent het belang dat het algemeen bij den katoenhandel heeft, wordt ook in Frankrijk gevoeld. Wat het handelsverdrag heeft begonnen, dit moet spoedig geheel en al door vrijen invoer bekroond worden, en als de spinnerijen een goeden voorraad van de beste soort op de katoenmarkten zullen kunnen bekomen, als de schepen tegen lage vrachtprijzen deze voortbrengselen overal zullen heenvoeren, dan valt er niet meer te twijfelen aan vermeerdering van welvaart ten dezen opzigte. Maar nog eens, wanneer zal al dit goede verwezenlijkt kunnen worden? Waarom zou men er zich over verontrusten? zou men ons kunnen antwoorden. Als Australië eenmaal een genoegzamen voorraad katoen zal kunnen leveren, dan zal het evenwigt, dat door de verwikkelingen in Amerika verbroken dreigt te worden, hersteld zijn; en behalve de zorgen die de hoofdstad nu reeds aanwendt om katoen van zijne eigen bezittingen te verkrijgen, zoo zal die grondstof toch altijd de beste en de goedkoopste soort zijn, die de Engelsche nijverheid cal kunnen koopen. Na de onlusten waardoor de slavenstaten bedreigd zijn en na den vrede die | |
[pagina 191]
| |
daarop misschien zal volgen, zullen deze staten hun katoen ook misschien tot minderen prijs ter markt kunnen brengen en met nieuwe katoen verbouwende streken kunnen wedijveren. Hoe meer deze van het middelpunt der fabrieksteden verwijderd zijn, zoo veel te meer zullen de kosten van vervoer beloopen, dan ook zal de hoedanigheid beter moeten worden, daar het vrachtloon naar het gewigt niet naar de qualiteit berekend wordt, verder zal zich bij de bevolking die de grondstof levert, en deze weder tot stoffen verwerkt, verbruikt, de noodzakelijkheid doen gevoelen, om voor deze bewerking in hun eigen land fabrieken op te rigten. Maar met hetgeen in de toekomst zou kunnen gebeuren, zullen wij ons niet bezig houden, het tegenwoordige geeft moeijelijkheden genoeg aan de hand; de slotsom is, dat zoo de aanvoer uit de Vereenigde Staten ophield, er eene vreeselijke spanning zou ontstaan; sommigen zouden door een volkomen ondergang worden bedreigd. Als het verlies door een zamenloop van gunstige omstandigheden de helft van de gewone opbrengst niet te boven ging, dan nog zou de nadeelige invloed niet minder gevoeld worden; maar hoe lang dit zou duren, dit zou afhangen van de vereenigde pogingen der kapitalisten, van den handel, van de nijverheid, van den landbouw om overal waar dit mogelijk zou zijn, meerderen uitvoer naar Europa in de hand te werken. Hoe men de zaak ook bezien moge, de uitslag blijft altijd dezelfde: het is te laat, wij kunnen er niets meer aan doen. En als de arbeidende en de lagere standen in Engeland moeten lijden door een stand van zaken, die door een weinig vooruitzien zeer veel te verzachten ware geweest, dan zal, hoe hard het klinken moge, hunne ellende aan de rijke fabriekanten te wijten zijn. Uit deze netelige vraag zal voor de Engelsche natie, die zich een weinig te veel op zijn goud en op zich zelven verlaat, eene gewigtige les te leeren zijn. Dit volk toch denkt nu en dan wonderen te kunnen verrigten. Maar door deze wonderen moeten de deelnemers te veel lijkden, het wordt tijd om dezen weg, waarop men reeds zoo veel noodlottige ondervinding heeft opgedaan, te verlaten. Hoedanig echter de uitkomst zij, het evenwigt zal binnen vier of vijf jaar hersteld zijn, en dan zal het katoen beter en goedkooper zijn dan tegenwoordig. De natie die reeds over | |
[pagina 192]
| |
zoo veel moeijelijkheden eene schitterende zegepraal heeft behaald, moge ook in deze omstandigheden goed op de hoogte blijven, dan zal er omtrent een gunstigen afloop niet de minste twijfel bestaan. |
|