Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De wind. Door F.F.C. Steinmetz. Hoor den wind - hoe lokt zijn stem, Met een onverklaarbren klem, Duizend dierbre erinneringen Uit vervlogen tijd weêrom: Hoor hem met een basstem zingen, Luister naar zijn hol gebrom; Langs de dorre heuvelklingen Scheert hij 't gras, en knakt hij 't hout In het zwaar-getopte woud. Schoone dagen, zoete vreugd, Zorgeloosheid van de jeugd, Menig eens gesmaakt genoegen, Dat men nooit meer smaken zal, Blijdschap, die ons 't hart deed zwoegen, Met een dierbaar vriendental, Leed en lijden dat we droegen: Dat, dat roept het windgebrom In den stillen geest weêrom! [pagina 160] [p. 160] 'k Hoor u gaarne, najaarswind, Als gij bloem en blad verslindt, En door 't veld stuift langs de hagen; Als ge op 't meir de golven krult En van niemand in uw vlagen IJdle tegenwerking duldt: o, Dat kan mij zoo behagen; En 'k doorleef ten tweeden keer 't Mij zoo snel ontvloôn weleer. Maar veel zoeter is uw zucht Als de winter is gevlugt En ge een voorboô zijt der lente: o, Dan doet ge 't hart zoo goed Waar ge 't eêlst gevoel in prentte: Dan versterkt ge 't jong gemoed, Dat den palm der deugden entte Op den stam van liefde en pligt, Die den schoonsten bloemhof sticht. Ja, dat alles werkt uw stem In 't gevoelig hart van hem, Dien uw toonen kunnen streelen, 't Zij ge buldert, bromt of zucht, Of uw vleuglen blijd' doet spelen Met de geurge morgenlucht: Neen, geen duizend orgelkeelen, Neen, geen nachtegalenkoor Vindt als gij bij mij gehoor! Ophemert, 1861. Vorige Volgende