het te kunnen raadplegen, zoo moeten wij ons nu bepalen tot eenige woorden over de bovenvermelde notabiliteiten.
Semotsooky grenst aan de provincie, waarin de hoofdstad Jeddo ligt. Het wordt onder de eerste vorstendommen van den tweeden rang geteld. Het is omtrent zeventig mijlen lang en veertig breed. Het land is vruchtbaar en met vele wateren doorsneden, en brengt overvloedig gras en granen voort.
Ewamee is eene maritieme landstreek op de noordwestkust, omstreeks vijfhonderd mijlen van de hoofdstad. Het behoort ook tot den tweeden rang, maar is een minder belangrijk gewest. Wij leeren van de Japansche aardrijkskundigen dat dit gedeelte van de kust eenen overvloed van krabben oplevert, en dat de inboorlingen er veel zout bereiden.
Noto is eigenlijk een schiereiland aan de noordkust, omstreeks honderd vijftig mijlen van Jeddo. Het is omtrent van dezelfde uitgebreidheid als Ewamee. Het land is bergachtig en weinig vruchtbaar. Granen komen er later tot rijpheid dan in de meeste andere provinciën. Er is een overvloed van visch en de bergen zijn rijk aan ijzererts. Of deze heeren nu echter inderdaad in het bezit van die vorstendommen zijn, of dat hunne titels er eenvoudig aan ontleend zijn - zoo als bij voorbeeld de titels van ‘hertog van Kent,’ of ‘Graaf van Parijs’ - is niet volkomen zeker; het is intusschen waarschijnlijk dat zij in de beschreven distrikten gebied voeren.
Er zijn meer dan driehonderd vorstendommen, zoodat de Taicon of tijdelijke keizer ons in het geheel een percent van zijne adellijke titularissen heeft toegezonden. Zij hebben reeds, voor dat zij de duizende wonderen op de Londensche expositie aanschouwden, kennis met de Engelsche natie kunnen maken; want de ‘Odin,’ waar zij aan boord waren, heeft Hong-Kong aangedaan. Wij weten niet welken indruk zulks op hen gemaakt heeft; er mag echter verondersteld worden dat zij het de Chinezen niet benijdden de Engelschen van zoo nabij tot hunne buren te hebben, en dat zij er niet dan zeer schoorvoetende toe over zouden gaan hun ook maar één der duizende kleine Japansche eilandjes af te staan. En als zij in Cochin-China eenen blik op Turon geworpen, en de Franschen in dat land in hunne nieuw verkregen bezittingen aan het werk gezien hebben, zullen zij die ook nog